Boek - pag. 242
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Het zwaardgevecht van de Romeinen. Goodwijn behandelt hetzelfde uitvoerig. Wie de geschenkgevers waren. De grafvechters bij de begrafenis. Gevangenen of slaven hiertoe gedwongen. Vrijgeborenen, ja zelfs edellieden, stelden zich bloot aan dit gevaar. Aankondiging van deze gevechten. Wapens voor oefening en voor het serieuze gevecht. Paulus 1 Korintiërs 9:26-27 aangehaald. Voorgevecht met knuppels. Serieus gevecht met andere wapens. Voortzetting of beëindiging van het gevecht. De kroon van de overwinnaars was van palmtakken. De met een sierband versierde palmtak. Ontslag. Houten zwaard. Vrijheidsmuts. Zij die verschillende wapens gebruikten, werden netvechters, achtervolgers, Thraciërs, mirmillonen, zwaarbewapenden, uitdagers, wagenvechters, blindvechters, twee-zwaardenvechters en lassovechters genoemd. Tekens voor het stoppen of voortzetten van het gevecht. Scholen van de zwaardvechters. De meesters werden trainers genoemd, en de leerlingen families. De schermmeester was het hoofd van de familie. Tekens van uitdaging.
§ I.
Met dit wrede spel kwam in moorddadigheid het zwaardgevecht overeen. Het zwaardgevecht van de Romeinen, zoals de beroemde Casaubonus heeft opgemerkt (Cafaubonus bij Suetonius, Augustus, hoofdstuk 45), die zegt dat wat bij de Romeinen de zwaardvechters waren, dat bij de Grieken ongeveer de vuistvechters waren.
Boek - pag. 243
In de Kerkgeschiedenis wordt meermaals melding gemaakt van veroordeelden tot het vuistgevecht, zoals in het achtste boek van Eusebius. Daarom achten wij het niet onnuttig om hier een uitstapje te maken naar het zwaardgevecht. Maar omdat het eigenlijk niet tot ons werk behoort, zullen wij daarvan alleen datgene vertellen wat T. Goodwyn uit Lipsius en anderen heeft verzameld en als volgt heeft opgetekend:
§ II.
“Dergelijke spelen en vermakelijkheden, die door privépersonen op eigen kosten werden georganiseerd (T. Goodwyn, Romeinse Oudheden, boek 2, §. 3, hoofdstuk 10, over het zwaardgevecht), waarmee ze probeerden de gunst van het gewone volk te winnen en de weg te bereiden voor hun eigen promotie en eer, werden erespelen genoemd (Cafaubonus bij Suetonius, Augustus, 32). En hoewel elk spel of vertoning bedoeld kon zijn om de gunst van het volk te winnen, waren deze voor het merendeel van tweeërlei aard: ofwel zwaardgevechten, ofwel toneelspelen. Zwaardgevechten: omdat het bijwonen daarvan zo dikwijls gratis werd aangeboden aan het volk, werd het daarom vaak aangeduid met het Latijnse woord voor gave of geschenk (Lipsius, Saturnalia, boek 1, hoofdstuk 7). En degenen die deze schouwspelen gratis aanboden, werden om dezelfde reden geschenkgevers genoemd. De oorsprong van deze zwaardgevechten, waarbij men elkaar doodde, komt voort uit een gebruik van de heidenen bij de begrafenis van hun vrienden (Tertullianus en ook Servius bij Aeneis X). Zij beeldden zich namelijk in dat het vergieten van mensenbloed zou dienen tot verzoening van de ziel van de overledene.
Boek - pag. 244
Daarom wilden zij gevangenen en slaven kopen met de bedoeling hen bij de begrafenis te offeren. Later, om deze goddeloze schouwspelen vermakelijker en aangenamer te maken, veranderden zij hun offerritueel in een kunstig zwaardgevecht, waarbij de strijdende partijen voor hun leven vochten. Deze specifieke soort vechters werd grafvechters genoemd, naar de plaats waar de lichamen van de doden werden verbrand. Maar eerzucht en wreedheid zorgden ervoor dat deze bloedige schouwspelen in de volgende eeuwen vaker voorkwamen, zodat er ten slotte gevechten werden georganiseerd, niet alleen bij de grafmonumenten, maar op verscheidene andere plaatsen, zoals in de renbaan en in het amfitheater, enzovoort. Ja, ze werden zelfs als legaten bij testament aan het volk geschonken. Deze gevechten duurden vele dagen achtereen, en het aantal vechters was soms ontelbaar. In het begin wilde niemand op die manier zijn leven wagen, maar gevangenen en weggelopen slaven werden daartoe gedwongen en voor dat doel gekocht. Later lieten ook vrijgeborenen zich hiervoor inhuren, waarom zij gecontracteerden werden genoemd. Ja, zelfs edellieden stelden soms vanwege hun faillissement, en soms om de gunst van de keizer te verdienen, hun leven in de waagschaal in dit gevecht (Seneca, Brieven, 100). Degenen die ingehuurd waren, verbonden zich met een plechtige eed om tot de dood te vechten; anders zouden zij hun lichaam overleveren om gegeseld en zelfs verbrand te worden. Waarop Horatius doelt (Satiren, boek 2, 7):
Boek - pag. 245
"Wat maakt het uit of je met roeden wordt gegeseld en met het zwaard wordt gedood? Of je nu als gecontracteerde gaat, of opgesloten in een schandelijke kooi?"
De gang van zaken bij dit bloedige schouwspel was als volgt: de meester, of de organisator ervan, maakte door een openbare aankondiging aan het volk bekend op welke dag het gevecht zou plaatsvinden, hoeveel paren er zouden vechten, wat hun namen waren, enzovoort, om daardoor grotere verwachting en toeloop van het volk te bewerkstelligen. Hierover spreekt Suetonius in zijn biografie van Julius Caesar: "Hij kondigde een gevecht voor het volk aan ter nagedachtenis aan zijn zoon." Ja, op schilderingen die op openbare plaatsen hingen, beeldden ze niet alleen de beschrijving van de plaats af (Plinius, 35.7), maar ook de ware gestalte en het gezicht van de vechters:
"...alsof de mannen werkelijk vechten, slaan en ontwijken, terwijl ze hun wapens bewegen." (Horatius, Satiren, boek 2, 7).
Op de vastgestelde dag, wanneer zij allen kwamen, werden de wapens tevoorschijn gehaald, en deze waren van tweeërlei soort: speelwapens of oefenwapens,
Boek - pag. 246
zoals speren en knuppels, zodat ze met het ene konden werpen en met het andere vechten, en hun behendigheid konden tonen. Dit alles was slechts een voorbereiding op het plechtigere en gevaarlijkere gevecht dat volgde. De Grieken noemen dit een balgevecht, vanwege de kleine bolletjes die aan het scherpe uiteinde van het wapen waren geknoopt om gevaar te voorkomen. De andere waren wapens voor het serieuze gevecht (Lipsius, Saturnalia, boek 2, hoofdstuk 19). Zo genoemd, omdat deze als het ware op besluit van de praetor of de organisator werden gegeven. Dit waren de wapens waarmee zij daadwerkelijk tegen elkaar streden op leven en dood, en daarom werden ze soms strijdwapens genoemd. Seneca (Brieven, 118) spreekt van beide: "Leg die speelwapens weg, serieuze wapens zijn nodig." En ik durf tegen te spreken dat de Apostel niet op beide doelt. In 1 Korintiërs 9:26-27 zegt hij: "Zo vecht ik met de vuist, niet als iemand die in de lucht slaat." Hij sloeg niet in de lucht, noch deed hij aan schijngevechten met deze oefen- en voorbereidingswapens, maar hij streed werkelijk tegen zijn natuurlijke verdorvenheid om deze te verwonden en te onderwerpen. Want ook het woord voor een blauw oog (Suda, onder het trefwoord hypopia) betekent gekneusde wonden. De manier van spreken van Seneca (Controversiae, boek 3), doelend op het voorgevecht, is niet heel verschillend: "De lucht beroeren is iets anders dan vechten." Dit voorgevecht met knuppels werd eigenlijk een voorspel genoemd. Megara, sprekend over de overwinning van Hercules op de twee slangen die hem aanvielen,
Boek - pag. 247
toen hij nog een klein kind was, zegt men: ‘Hij oefende voor de strijd met de Hydra’, wat betekent dat die strijd slechts de proloog, de voorrede of de inleiding was tot de grotere strijd (Seneca, Hercules Furens, vers 221) die zou volgen tussen hem en de Hydra (een waterslang met vele hoofden). Daarna, als zij overgingen op echte wapens en een daadwerkelijk gevecht, dan werd van hen gezegd dat ze ‘tot het uiterste vochten’ en ‘met veranderde wapens streden’. Dat betekent: serieus en met andere wapens vechten. Dit woord ‘veranderd’ (Justus Lipsius, Saturnalia, boek 2, hoofdstuk 19), wordt hier opgevat als ‘gewisseld’. Tijdens het vechten bogen en draaiden zij hun lichaam volgens de regels van hun kunst, om zichzelf beter te beschermen en hun wederpartij sneller te verwonden. Deze gedaante en postuur van het lichaam werd met een speciale naam aangeduid: ‘houding’ of ‘stand’. Hiervan is deze fraaie metafoor afkomstig: ‘van zijn positie wijken’ of ‘zijn positie verlaten’; zijn voornemen veranderen en als het ware terugdeinzen voor wat men oorspronkelijk van plan was. Op een vergelijkbare manier zeggen wij: ‘hij wordt van zijn stuk gebracht’ of ‘van zijn standpunt verdreven’. Hij werd gedwongen zijn mening te veranderen, of in het algemeen, hij is verbijsterd. In het gevecht legden de zwaardvechters dikwijls de wapens neer nadat ze een gevaarlijke wond hadden opgelopen. Hoewel dit in uiterste nood gebeurde, was het een teken van lafhartigheid; en daarvoor werden ze niet ontslagen, noch vrijgesteld. Dit hing af van de wil van de keizer, of van het volk, of van de meester van het schouwspel. Dit ontslag werd eigenlijk ‘vrijstelling’ genoemd. Zo groot was de wreedheid van die tijden, dat er vele prijzen werden aangekondigd waarin zij van tevoren te kennen gaven dat een dergelijk ontslag noch verzekerd, noch verleend zou worden. Waarop de
Boek - pag. 248
keizer AUGUSTUS (Suetonius, Augustus, 49) een besluit maakte, waarin hij verbood dat er gladiatorengevechten werden gehouden zonder de mogelijkheid van vrijstelling.
Deze vechters die overwonnen, ontvingen als beloning soms geld, soms een krans, of een palmtak, omwonden met bepaalde wollen linten, een ‘met linten versierde palmtak’ genoemd. De kroon zelf werd daarom de ‘met linten bekroonde palmtak’ genoemd (Franciscus Sylvius, in zijn redevoering voor Sextus Roscius). En hiervan is het woord ‘palmtak’ figuurlijk overgedragen om de overwinning zelf aan te duiden. En van zo’n man, die dikwijls de prijs had gewonnen, zeggen wij spreekwoordelijk dat hij ‘een man van zeer vele overwinningen’ is. De reden waarom de palmboom, meer dan enige andere boom, als teken van overwinning werd gegeven, wordt door verscheidene goedgekeurde auteurs (Aristoteles, Problemen, 7; Plutarchus, Symposion, 8, vraag 4; Aulus Gellius, boek 3, hoofdstuk 6) als volgt verklaard. Omdat de palmboom, ook al leg je er nog zo’n groot en zwaar gewicht op, toch niet zal buigen, maar veelmeer omhoog zal streven. De beloning die door het volk werd gegeven, was soms een van deze takken of knuppels die in de voorschermutseling werden gebruikt. Deze stok of tak werd eigenlijk ‘houten zwaard’ genoemd en werd gegeven als teken van vrijheid, om daarmee aan te geven dat hij voortaan zijn leven zou leiden vrij van bloedvergieten. Verwijzend naar deze gewoonte is dit woord ‘houten zwaard’ (Erasmus, Adagia, 'De houten staf ontvangen') gebruikt om een andere soort vrijheid of ontheffing aan te duiden. Hierop zei Horatius over hemzelf dat hij ‘met de staf begiftigd’ was, dat is, ontslagen van zijn werk in de dichtkunst. Ten slotte ontving hij die overwon, soms een ‘hoed’.
Boek - pag. 249
En hier is het goed om het onderscheid aan te tekenen tussen ‘palmtak’, ‘vrijstelling’, ‘houten zwaard’ en ‘hoed’. De ‘palmtak’ was alleen een teken van overwinning, niet van vrijheid of ontslag. ‘Vrijstelling’ was geen volledig ontslag, maar een soort beroep of uitstel dat op verzoek werd verleend tot de volgende morgen of een ander tijdstip. Bovendien werd het verleend aan degenen die overwonnen waren, niet aan de overwinnaars. Het ‘houten zwaard’ was een teken van een volledig ontslag van het bloedige gevecht, waardoor een mensenleven in gevaar kon komen. Maar wel met dit onderscheid, dat als het werd gegeven aan vrije burgers, die waren ingehuurd om bepaalde personen te zijn in het spel, zij daardoor ook in hun vrijheid werden hersteld die zij voorheen hadden verspeeld door zo'n slechte positie aan te nemen. Voor anderen, die voorheen slaven of gevangenen waren, was het alleen een teken van vrijheid en ontslag. Desondanks verkregen zulke slaven en gevangenen soms uit gunst, tegelijk met hun ontslag van dergelijk vechten, ook het voordeel van vrijmaking, waardoor zij van dan af aan werden ingelijfd bij de vrije burgers. Het teken hiervan was de ‘hoed’, want dan ontvingen zij een hoed. Deze laatste aanmerking helpt om Tertullianus te begrijpen (Tertullianus, De Spectaculis, hoofdstuk 21), waar hij zegt: ‘Wie voor iedere bekende doodslager een leeuw eist, die eise een volledig ontslag van het vechten voor een wrede schermer, en geve hem als beloning een hoed, dat wil zeggen, schenke hem zijn vrijheid.’ In deze uitspraak werd de onrechtvaardige en onredelijke praktijk van deze heidenen blootgelegd, aangezien zij oordeelden dat een doodslager voor de leeuwen
Boek - pag. 250
en wilde beesten geworpen moest worden, maar desondanks wilden zij het bloedvergieten van de schermers belonen. Deze schermers vochten met verschillende soorten wapens en hadden dienovereenkomstig bijzondere namen. De voornaamste waarvan wij lezen zijn deze: 1. ‘Netvechters’, zo genoemd naar het Latijnse woord voor ‘een klein net’, omdat deze soort schermers vocht met een werpnet in de ene hand, om het hoofd van hun wederpartij te vangen en vast te binden, en een drietandig instrument in de andere hand. Dat gebruikten zij in plaats van een zwaard. Hierover spreekt Juvenalis (Juvenalis, Satire 8):
-- Zie, hij beweegt zijn drietand.
Dat is:
Ziet hij roert zijn vork.
Zij vochten altijd in hun onderkleding, waar het bijvoeglijke woord ‘in tuniek geklede netvechters’ vandaan kwam. De reden waarom zij sponzen boven en beneden droegen, die Tertullianus ‘de sponzen van de netvechters’ noemt, kan zijn om het bloed op te drogen en de wonden te vegen of te stoppen, welk gebruik van sponzen Plinius (Plinius, boek 31, hoofdstuk 11) opmerkt. Omdat deze netvechters zo licht bewapend waren, waren ze genoodzaakt telkens als ze met hun net wierpen, zich terug te trekken totdat ze hun net weer te pakken kregen. En hiervan werd de tweede soort schermers, die met hen vochten, ‘achtervolgers’ genoemd (Justus Lipsius, Saturnalia, boek 2, hoofdstuk 7), van het ‘achtervolgen’ van deze netvechters. De wapens waarmee deze achtervolgers vochten, waren een schild om het net van de tegenpartij af te weren, een zwaard en een helm. 3. ‘Thraciërs’, zo
Boek - pag. 251
genoemd naar de Thracische wapens die zij gebruikten. Hun schild was rond en klein, een ‘parma’ genoemd. In het begin werd het gebruikt onder de Thraciërs (Turnebus, Adversaria, boek 5, hoofdstuk 10), en daarna werd het zo eigen aan deze soort zwaardvechters, dat ‘parma-aanhanger’ (Suetonius, in Domitianus, 10) zo iemand betekende die dit gezelschap of deze aanhang van schermers begunstigde. Hun zwaard was een kromme houwer, door hen een ‘sica’ genoemd. De Romeinse krijgsknechten waren gewoon er twee van te dragen (Alexander ab Alexandro, boek 6, hoofdstuk 21), een lange aan de linkerzijde en een kortere aan de rechterzijde, overeenkomend met ons zwaard en onze dolk. Maar de vorm van de houwer (of korte degen) was altijd krom. Sluipmoordenaars die de praktijk hadden mensen te doden, schijnen de kleine gebruikt te hebben, als een zakdolk. Zodanig waren de ‘dolkmannen’ van wie zo dikwijls sprake is in (Cicero). 4. ‘Mirmillones’, soms werden zij ‘Galliërs’ genoemd, omdat ze waren uitgerust op de wijze van de Galliërs. Hun wapens waren een zwaard, een schild, en een helm met een top in de vorm van een vis. 5. ‘Zwaarbewapenden’, de naam geeft al aan dat ze zwaarbewapend vochten. Het is afgeleid van het Griekse woord voor ‘wapens’ en ‘vechten’; totdat ze in de tijd van Augustus ‘Samnieten’ werden genoemd. Hun wapenrusting was een helm met een kam op de top, een zwaard, een schild en een scheenplaat aan het linkerbeen. 6. ‘Uitdagers’, soms ‘beproevers’ genoemd, dezen vochten gewoonlijk met de zwaarbewapenden. Hun wapenrusting was een zwaard, een schild, een helm en scheenplaten aan beide benen. Want net als de voetsoldaten onder de krijgslieden, zo gebruikten ook sommige
Boek - pag. 252
zwaardvechters scheenplaten ter bescherming van hun benen. Deze scheenplaten waren van ijzer gemaakt (Vegetius, zie Lipsius, De Militia Romana, boek 3, dialoog 7) en zo algemeen onder de Grieken in de oorlog, dat de scheenplaten alleen dikwijls werden gebruikt om de gehele Griekse wapenrusting aan te duiden, zoals blijkt uit de gebruikelijke benaming van (Homerus), ‘goed van scheenplaten voorziene Grieken’. Deze scheenplaten droegen zij soms aan beide benen, soms aan één been, al naargelang de manier van vechten vereiste. 7. ‘Wagenvechters’, degenen die vanuit wagens tegen elkaar vochten, zo genoemd naar ‘essedum’, een wagen of kar. 8. ‘Blindvechters’, als het ware ‘ruiters’, omdat zij te paard of vanuit karren vochten. Deze soort schermers vocht zwaaiend, waarvan dit spreekwoord kwam: ‘vechten op de manier van blindvechters’. Deze manier van spreken wordt treffend gebruikt wanneer twee onwetende personen verhit zijn in een twistgesprek over iets wat ze geen van beiden begrijpen. 9. ‘Tweezwaardvechters’, ook ‘Orbelae’ genoemd. Zij vochten tegen elkaar met ieder twee zwaarden, zoals de eerste naam al aangeeft. 10. ‘Lassovechters’, degenen die vochten met zwaarden en stroppen. Het gebruik van deze stroppen was hetzelfde als dat de netvechters van hun netten maakten: om ze om de hals of arm van hun tegenpartij te werpen, opdat ze hem zo lichter met hun zwaarden konden verwonden. Over alle soorten schermers handelt Lipius (Lipsius, Saturnalia, 2) uitvoerig, naar wie ik de lezer verwijs. Laat hem hier alleen opmerken dat het in de macht van het volk lag om iemand van deze strijdende partijen ten tijde van het gevecht te ontslaan, welke ontslag zij te kennen gaven door ‘de duim omlaag te drukken’;
Boek - pag. 253
of anderszins hem op te dragen het gevecht voort te zetten, al was het in nog zo'n groot gevaar. En dit laatste gaven zij te kennen door ‘de duim om te draaien’, met de duim omhoog gestoken. (Juvenalis, Satire 3)
--- En als het volk de duim opsteekt,
doden zij wie dan ook.
Dat is:
En het volk de duim opstekende, brengen zij eenieder om.
Bovendien, opdat er altijd een genoegzaam aantal zwaardvechters gereed zou zijn, werden er scholen opgericht, waartoe gevangenen, weggelopen slaven en openbare misdadigers soms veroordeeld, soms verkocht werden. De meesters van deze scholen werden ‘gladiatorenmeesters’ genoemd; de scholieren of leerling-schermers die daar werden onderwezen voor openbaarder en gevaarlijker gevechten, werden ‘families’ genoemd. Het woord ‘familie’ wordt dikwijls in deze betekenis gebruikt, om het hele gezelschap van leerling-schermers aan te duiden dat tot één school behoort, en de beschermmeester wordt om deze reden meer dan eens bij Suetonius (Suetonius, Caligula, 26 en in Domitianus, 10) ‘familiehoofd’ genoemd. Bovendien, wanneer de een de ander uitdaagde tot deze strijd, gaven ze hun uitdaging te kennen door met hun pink te wenken. Hierop doelt Horatius (Horatius, boek 1, Satire 4):
Crispinus daagt mij uit met zijn pink: ‘Neem aan, als je wilt,
Neem de uitdagingsbrieven maar aan.’
Dat is:
Crispijn daagt mij uit met zijn kleinste vinger, neem zo gij wilt, neem de weigerbrieven aan.
Boek - pag. 254
Dit moet worden begrepen als een wenk, en wel met de pink. Want anderszins, indien iemand van de strijdende partijen in het gevecht zijn vinger opsteekt (Alexander ab Alexandro, boek 4, hoofdstuk 26), geeft hij daarmee te kennen dat hij het opgaf en zich overgaf aan zijn tegenstander. Sommigen menen dat Persius (Persius, Satire 5) op deze gewoonte heeft gedoeld in die manier van spreken:
--- ‘Steek je vinger op, je begaat een fout.’
Dat is:
Steekt uw vinger op, gij misdoet.
Het gehele gebruik van al deze spelen is uiteindelijk door THEODERIK de koning van de Goten afgeschaft. Tot zover Goodwyn.
§ III.
Voorts kan men de moorddadigheid van dit wrede spel duidelijk zien aan de figuren, die wij daarvan bij Mercurialis kunnen vinden op p. 194, nr. 1 en 2.