Boek - pag. 179
VIERDE HOOFDSTUK.
Omstandigheden van de wagenrennen in het Circus bij de Romeinen. Loting om de plaats. Voorbereiding om, bij het geven van het teken, uit de Carceres te starten. Verschillende Carceres, en waarvoor ze dienden. Het losmaken van de startketting. Teken daarvoor door de Mappa. Start onder het gejuich van het volk. Rustig beginnen. Start- en eindkeerpalen. Pogingen om de voorste te zijn, en om elkaar te hinderen. Het wenden om de keerpaal, en het ongelukkig missen daarvan. Zevenmaal rennen. Onderscheiding van de winnaar, hoe dat gebeurde. Geneesheren en paardenophouders. Haast naar de prijsuitdeler. Verscheidenheid aan prijzen. Romeins vermaak in en verlangen naar deze renspelen.
§. I.
De omstandigheden van de wagenrennen in het Circus kwamen ook dikwijls zeer dicht bij die van de Olympische Spelen. Hoewel er ook enkele verschillen waren.
§. II.
Want ook deze wagenmenners lootten om de plaats, net als de hardlopers en wagenmenners bij de Olympische Spelen. Een duidelijk bericht, samen met de reden waarom het eerste lot (dat de eerste plaats aan de trekker toewees) het beste was, geeft de geleerde Salmafius (Salmafius Plin. Exercit. loc. cit.), zeggende: In Circo Ostia, unde equi exibant, &c. dat is: de poorten in het Circus, waaruit
pag. 180
de paarden stormden, waren niet allemaal van gelijke kwaliteit, maar er waren betere en slechtere; bijgevolg werden ze door loting toegewezen. Bij elke race (missus) werden vier vierspannen losgelaten, die uit vier poorten renden. De poort het dichtst bij de voorste keerpaal (meta) en het middenplein van het Circus, werd als de beste beschouwd, en de EERSTE POORT genoemd: Want van deze tot de verste keerpaal was de kortste baan, omdat die het rechtst was. Langer was de baan van de tweede, daarna van de derde; de allerlangste van de vierde, daarom was die poort van het slechtste en laagste lot, omdat deze verder was van het rechte spoor, dat zich van de eerste keerpalen tot de laatste uitstrekte.
§. III.
Daarop stelde iedere wagenmenner zich op zijn plaats klaar voor de race, wachtend op het vallen van de startketting en het geven van het teken. De plaats waar ze dan stonden waren de CARCERES, waarvan er, zoals eerder al aangegeven, in het CIRCUS twaalf waren, die tegelijk opengingen. Ze waren zo ingericht, dat er zes aan de rechter- en zes aan de linkerzijde waren van de middenpoort, die midden tegenover de renbaan lag, zoals Ausonius (Ausonius.) hem zo beschreven heeft: Oftia quot pro parte aperit stridentia Circus, Excepto medium quod patet ad stadium. Dat is: Zoveel als deuren in het Circus opengaan, Behalve één, die rechtuit ziet op de baan. Want deze werd niet met de andere opengezet, en als dat al gebeurde, kwam er geen gespan uitgereden, maar deze was de plaats van de magistraten (burgemeesters, stadsschouten) en andere overheden, die de spelen gaven en leidden:
pag. 181
zoals ook in het Circus van Constantinopel de MAPPARIUS (de persoon die de mappa wierp) zich daar ophield. Daarom wordt deze poort door Sidonius (Sidonius Apollinarus.) de poort der Magistraten genoemd: Haec est janna, Confulumque sedes, Ambit quam paries, utrinque fenis Cryptis, porticibufque fornicatis. Dat is: Dit is de deur en zitplaats van De hoge Magistraatsheren: Het trotse muurwerk sloot eraan, Dat aan weerszijden pronkt Met drie paar carceres, schoon gewelfd. Hoewel er dus twaalf waren, en tegelijk opengingen, stonden er echter in de vier rechter carceres naast de middenpoort maar vier wagenspannen klaar om te starten: want elke MISSUS, zo noemden de Latijnen elke race, bestond maar uit vier; hoewel later, toen DOMITIANUS de purperen en goudkleurige factie eraan toevoegde (waarover hierboven gesproken), uit zes. En zo konden toen de zes rechter carceres allemaal een wagenspan ontvangen en laten starten. Echter, dat duurde niet lang: het lijkt dat vier facties het meest geschikt waren. Maar u vraagt, waartoe dienden dan zoveel CARCERES, en in het bijzonder de zes aan de linkerzijde, die geen gespan lieten starten? Wij mogen hier wederom met sommigen zeggen, zoals wij ook boven deden, dat dit uit overwegingen van symmetrie gebeurde, om aan weerszijden een gelijk aanzicht te verschaffen. Echter, Salmafius spreekt dit tegen, en wil dat de Romeinse Carceres naar de Griekse, die twaalf waren, gebouwd zijn, en wel omdat die meer dan vier
pag. 182
gespannen tegelijk lieten starten (*'t Is zeker, dat wij bij de ouden bewijzen vinden, dat ze in de plechtige renspelen wel meer dan vier gespannen uitschoven. (Homerus loc. cit.) Zo vermeldt Homerus vijf rennende wagenspannen, bij de lijkspelen voor PATROCLUS (Homerus loc. cit.): Statius (Statius Thebaid. lib. 6.) van zes, bij die van ARCHEMORUS: een Anonymus in het leven van ALEXANDER (Anynomus in Vit. Alex.) van negen: echter Sophocles in Electra (Sophocles in Eleɛtra.) van tien.). Dus vertaalt Herman Vondel, en toont deze tien: Orestes kwam er met veel wagenridders aan. Achaje zond er een, men zag er een Spartaan. Nog twee uit Libië, op wagens met twee paarden. Hijzelf de vijfde ging niet koel met hen aanvaarden Met brave Thessaliërs het vlugge wagenspel. De zesde, een Aetoliër, had rossen geel van vel. De zevende kwam uit Magnesië vol hitte. Maar de Aeniër treedt hier de achtste met twee witte: De negende verliet Athene, Pallas' stad. Beotië voer mee, en dreef het tiende rad. Maar het kan zijn, dat er zoveel gebouwd zijn, of eens zoveel gebruikt zouden worden: in welk geval na het openen die van de linker CARCERES naar de rechterzijde hadden moeten oprukken, om met degenen die vandaar kwamen, op één lijn te geraken, omdat ze anders vanaf het begin te ver achter zouden zijn geweest, terwijl men toch de rechterzijde moest houden, wilde men anders met een linker zwaai om de keerpaal draaien, zoals moest gebeuren, volgens de aanwijzing wederom van Salmafius. Maar daarenboven lijkt het, dat ze specifiek twaalf gebouwd hebben, wederom niet om er zoveel te gebruiken (want wij merken tegen Salmafius op, dat nergens te bewijzen is, dat ooit in het CIRCUS zoveel
pag. 183
wagenspannen zijn ingezet) maar om door zulk een getal de Zon te eren, die door twaalf hemeltekenen en maanden loopt, zoals Oudaan (Oudaan loc. cit.) heeft aangetekend. Hier voegen wij nog aan toe, dat het ons toelijkt, dat de zes aan de linkerzijde gediend hebben als ontvangers, zoals de rechter als uitlaters van de gespannen na de voltooide race, die immers om de keerpalen ging, en bijgevolg aan de linkerzijde weer thuis moest komen: en zo lijkt het ons dan verder toe, dat de terugkerende wagens dan door deze linker carceres heen geschoten zijn, om achterom door een voorbereide passage, zonder ongemak weer in de rechter CARCERES te komen, en daar zich klaar voor de nieuwe race met de hoofden van de paarden naar voren te vertonen. In zo'n geval zouden er bij het gewone gebruik maar twee CARCERES te veel zijn geweest, doch niet één te veel ten tijde van DOMITIAAN, die er zes liet lopen; want toen moest het zes uit en zes in gaan, om in kindertaal te spreken.
§. IV.
Daar moesten zij nu het losmaken van de startketting verwachten. Want ook hier, naar het voorbeeld van de Olympische baan, was er een ophouding van de wagenspannen; gedurende welke die vurige paarden uit ongeduld op het bit knarsten, stampten, trippelden, sprongen, liepen met vergeefse passen, om met Statius (Statius ibid vs. 395--400.) te spreken, die ze zo aardig afschildert: Qui dominis, idem ardor equis: face lumina furgunt, Ora fonant morfu, fpumifque, & fanguine ferrum Uritur, impulfi nequeunt obfiftere poftes, Clauftraque, compreffe transfumat anhelitus irae. Stare adeo miferum eft : pereunt veftigia mille Ante fugam, abfentemque terit gravis ungula campam.
pag. 184
Dat is: Eenzelfde vuur: de heer en paarden branden: Vlam vliegt uit de ogen, zij briesen, knarsetanden: Met ziedend schuim en bloed is gans het bit bemorsed: Ook staat en trilt, na een stoot, de stevige grendelboom. Walm van onderdrukte woede vliegt als rook daarheen: Het is een pijn stil te staan, zij huppelen op hun benen: Verliezen duizend passen, eer de jacht begint, De hoef slaat het renveld vast, en laat het nog onaangeraakt. Er is eerder gezegd dat na het openen van de deuren de ophouding veroorzaakt werd door de HERMULI, Mercuriusbeeldjes, die een touw of keten voor de CARCERES hielden, opdat de paarden niet voor het gegeven teken uitstormden, en dat die door kunstmatige mechanieken op het gegeven teken de keten lieten vallen, en vervolgens doorgang verleenden.
§. V.
Het teken dat in het CIRCUS gegeven werd, om de keten te laten vallen en de gespannen de vrijheid te geven om weg te stuiven, bestond in het bijzonder uit het werpen van de MAPPA, een witte doek. Wat dit betekent, blijkt uit de klare woorden van Oudaan (Oudaan loc. cit.), die zo luiden: Waarvoor het teken diende, was dat er vanaf de Magistratenloge, of door iemand van de overheden die de leiding over de renspelen had, boven de Carceres of stallen geplaatst, een witte handdoek geworpen werd, MAPPA genaamd: en daarop werden zij, elk door het lot in zijn rij gezet, tegelijk uit hun stallen losgelaten, om als een bliksem weg te spatten, en elk om het snelst enige keren heen en terug om de keerpalen te racen. Over dit begin, en het werpen van de MAPPA, dat MITTERE genoemd werd, spreekt Tertullianus aldus: "zie het volk, dat naar dit schouwspel komt met een dol rumoer, nu eens oproerig, dan weer blind, dan weer uitgelaten over de weddenschap: de Magistraat
pag. 185
is hen te traag: hun ogen worden met zijn loten in de lotbus heen en weer geworpen: dan hangen ze angstig te wachten op het te geven teken: het is allemaal één stem van eendere dwaasheid: merk eens deze dwaasheid der ijdelheid; HIJ HEEFT GEWORPEN, zeggen ze, en ze verkondigen het aan elkaar, wat ze gezamenlijk allemaal gezien hebben. Ik erken het getuigenis der blindheid, zij zien niet, wat er geworpen is. Zij denken de MAPPA, maar het is een vertoning van de duivel die uit de hoge hemel is neergestoten." En dergelijk was dan het werpen van de handdoek of MAPPA, waarnaar sindsdien het gehele renspel MAPPA genoemd werd, zoals wij uit de Instellingen van Justinianus in het voorgaande gesprek gezien hebben. Maar behalve het werpen van de MAPPA diende ook verder als teken het geschal van trompet en klaroen. Zoals die in de Olympische Spelen en andere als teken gediend had, zoals wij boven toonden, zo diende ze ook in het grote CIRCUS. Daarop doelt, behalve anderen, Sidonius Apollinaris (Sidonius Carm. 23. vs. 339.) met deze woorden: Tandem murmure buccinae ftrepentis Sufpenfas tubicen vocans quadrigas, Effundit celeres in arva currus. Dat is: Ten laatste steekt de trompetter op de klaroen, en roept de wagenmenners, (Die angstig wachten met hun groep) en stoot in het veld hun snelle karren. Ook Ovidius (Ovidius Amor. l. 3. Eleg. 2.) met deze: Maxima jam vacuo praeco fpeɛtacula Circo Quadrijuges aequo carcere mifit equos.
pag. 186
Dat is: Zodra het Circus leeg is van al het andere, Verheft de heraut/trompetter de kreet, zendt tegelijkertijd Vanaf een gelijke lijn snelle paarden uit. Hoewel anderen daar voor PRAECO, Roeper, Trompetter, PRAETOR lezen, en onder zijn uitzending het werpen van de MAPPA of handdoek verstaan, waarover zojuist gesproken is. Wij mogen denken, dat tegelijk met het werpen van de MAPPA het trompetgeschal aangeheven werd, om daardoor krachtig op te wekken en aan te moedigen.
§. VI.
Na het gegeven teken schoten vervolgens de facties/teams met hun wagenspannen uit en vlogen weg: vergezeld en gevolgd door een groot gejuich van het volk in het algemeen, en supporters in het bijzonder, veroorzaakt door geroep, handgeklap, weddenschappen enz.; waarover boven gesproken is. Om deze reden werd aan het CIRCUS, en diens spelen een CLAMOR, geroep, toegeschreven, en werd het betiteld met de naam clamofus Circus, de rumoerige Schouwburg. Hierom zegt Seneca (Seneca Epift. 83.): ecce Circenfium obftrepit clamor: fubitâ & univerfâ voce feriuntur auros meaa &c. Dat is: maar zie, het geroep van de Circusspelen klinkt mij luid tegen: door een plotselinge en algemene stem worden mijn oren getroffen: zij nemen echter mijn gedachten niet weg, ja verhinderen ze zelfs niet, geduldig draag ik dat rumoer. enz. Zo ook Tacitus (Tacitus Annal. l. 16. c. 4.): Plebs quidem urbis, hiftrionum quoque geftus juvare folita, perfonabat certis modis, plaufuque compofito. Dat is: Het gewone volk van de stad, gewoon de gebaren van de acteurs/mimen na te apen, galmde op zekere manieren, en met geordend handgeklap. Het is waar, hier wordt niet over het renspel maar over zangspel gesproken, echter, wat in het ene plaats had,
pag. 187
had het ook in het andere. Maar laat ons hieromtrent ook enige beroemde dichters horen. Ovidius (Ovidius de Art. Am lib. 1. vs. 113, 114.): In medio plaufu (plaufus tunc arte carebat) Rex populo praedae figna petenda dedit. Dat is: Te midden van het geklap (geen kunst was er toen in het geklap) Gaf Romulus het teken aan het volk, zij roven snel. Hij zinspeelt op het spel dat ROMULUS organiseerde om de Sabijnse dochters te roven, waaraan wij meer gedacht hebben, en beeldt de ruwheid van het volk in die tijd uit, door te gewagen van het kunstloze handgeklap, dat zij toen maakten, en tegelijk te verstaan gevend, dat in latere tijden daaromtrent kunst en nette maniertjes gebruikt zijn. Maar laat ons verder Martialis (Martialis lib. 10. Epigr. 53.) horen: Ille ego fum Scorpus, clamofi gloria Circi, Plaufus, Roma, tui, deliciaeque breves. Dat is: Ik ben die Scorpus, eer van de baan in het paardenrennen, Uw handgeklap, Rome, en vreugde, om het kunstige wagenmennen. Hier kan men ook wederom Ausonius (Ausonius Epith. 53.) bijvoegen op de plaats waar Hij spreekt van PHOSPHORUS: Phofphere, clamofi fpatiofa per aequora Circi Septenas folitus viɛtor obere vias. Dat is: Gij placht weleer, Phosphorus, te draven en te rennen Door het rumoerige renperk, niet te houden of te stillen, Voordat gij zevenmaal de weg gelopen had.
pag. 188
Alsook CORIPPUS (Corippus loc. cit.) op de bovengenoemde plaats, aldus sprekende: Cunɛtaque clamofi tacuere fedilia Circi, Mollior ut ventis quoties venit aura remotis. Dat is: Alles zweeg wat nu neerzat In het rumoerige perk: zoals na buien, Als alles is neergeslagen plat, Een stille lucht volgt uit de zijnen.
§. VII.
Onder zulk een begeleiding schoten, herhaal ik, dan vervolgens de wagenmenners met hun gespannen uit, en vlogen weg; doch zo, dat voorzichtige menners wat rustig begonnen, opdat de paarden het beter zouden volhouden, en na verloop van tijd, gewend aan Boek - pag. 188 (vervolg, correctie) de race, sneller draven, en degenen die in het begin van de race afgemat waren, konden inhalen (Salmafius loc. cit.). Waarom Silius ons de supporters van CYRNUS voorstelt, die Hem berispen dat Hij een veel te felle start maakte, en vermanen dat Hij toch de race wilde matigen. Want als genoemde Silius (Silius lib. 16. vs. 334--338.) van CYRNUS' race gezegd had: Evolat ante omnes, rapidoque per aëra curfu Callaïcus, Lampon fugit, atque ingentia tranat Exultans fpatia, & ventos poft terga relinquit. Conclamant, plaufuque fremunt, votique peraɛtam Majorem credunt praecepto limite partem. Dat is: Galicische Lampon vliegt als door de wolken heen, Doet grote afstanden af door zijn vlugge benen: p
ag. 189
Laat winden achter zich bij het vrolijke gespring. Het roept, klapt in de handen, juicht al, wat daar in de drang Gevonden wordt, het meent, Hij heeft het meest gewonnen. Zo gaat Hij (vs. 339--346.) over zijn supporters dus spreken: At queis interior cura, & prudentia Circi Altior, effufas primo certamine voces Damnare, & caffis longe increpitare querelis Indifpenfato laffantem corpora nifu : Quo nimius, quo Cyrne ruis ? (nam Cyrnus agebat) Verbera dimitte, & revoca moderatus habenas. Heu furdas aures ! fertur fecurus equorum. Nec meminit quantum campi decurrere reftet. Dat is: Maar trouwere lieden, en die beter het renperk kenden, Misprijzen het, als hij het paard zo streng begon te pijnigen Vanaf het begin; en met nutteloze klacht Verweten hem, dat hij, zo los, zo onbedacht, Met ijdele poging de paarden tegelijk vermoeide. Te fel, o Cyrnus, ah! waarheen? ah! dat gij u haastte, Was goed, maar langzaam, en wilt gij winnen, Trek aan de teugel, en matig u voortaan met slaan. Het is voor dovemansoren! hij steunt op zijn tuig, En denkt niet hoeveel afstand er nog te gaan is. En hierom spoort IBERUS, die vanaf het begin matiger gereden had, zijn PANCHATES in het heetst van de ren eerst aan, en wakkert hem op om sneller te lopen, vanwege LAMPONS vermoeidheid, die deze had opgelopen door de al te onmatige startrace, door de grote onvoorzichtigheid van de meester, zeggende (vs. 391--394.):
pag. 190
--- confurge, vola, perlabere campum Affuetis velox pennis: decrefcit anhelo Peɛtore confumptus Lampon, nec reftat hianti, Quem ferat ad metam, jam fpiritus -- Dat is: Vlug, vlieg en rol door het veld, het is nu geen tijd te aarzelen: Want Lampon, die altijd joeg alsof hij vleugels had, Verliest de moed, hij gaapt, hij heeft niet genoeg kracht Om levendig de paal der keerpalen in te halen.
§. VIII.
De race schoot nu voort vanaf de begin-keerpalen (startlijn) van het CIRCUS, MURCIAE geheten, en aan VENUS toegewijd, die ook de bijnaam MURCIA droeg, zonder twijfel omdat de wellust zacht en verwekelijkt maakt, en dat verwekelijkte en zwakke personen wel licht deze keerpalen zouden kunnen bereiken, dat is, kunnen beginnen, doch geen doorzettingsvermogen hebben om te volbrengen. Ondertussen kan over de METAE MURCIAE en hun benaming meer gelezen worden bij Salmafius (Salmafius loc. cit.). Vandaar schoot de race voort, zeg ik, tot de tweede keerpalen, welke dezelfde zijn als de laatste: want dat sommigen ook middelste stellen, heeft hun onkunde blootgelegd, en hen aan de spot van de geleerden onderworpen. Om de laatste keerpaal moesten zij wenden, en naar de eerste terugkeren: daarom zegt Virgilius (Virgil. AEn. 5. vs. 130, 131.) over de keerpalen van de scheepswedstrijd, die AENEAS liet vieren: ---- unde reverti Scirent, & longos ubi circumfleɛtere curfus. Vondel vertaalt het: ---- om hier rondom te varen, En wederom van hier te keren uit de baren.
pag. 191
§. IX.
Tijdens het lopen probeerde elk de voorste te zijn. Door het lot had de eerste dit gewenste voorrecht, dat hij zoveel voor was, als hij een kortere baan te rennen had, wat maakte dat de Grieken hem een προλαβεῖν * toeschreven, en de Latijnen een occupare en praeripere, innemen, voorafnemen: omdat zo iemand namelijk in de eerste plaats de positie had ingenomen, en wegens zijn voorsprong de verwachting en hoop wekte, te zullen winnen: niet dat die woorden het winnen zelf te kennen geven; want iemand kon wel occupare, en limitem praeripere, zoals Silius (Silius loc. cit. vs. 348 & 338.) spreekt, en echter verliezen, zoals het met CYRNUS gebeurde, zoals uit dezelfde blijkt: en dat dit zo is, blijkt ook uit de samenvoeging van deze twee woorden, occupavit & vicit, Hij heeft ingenomen en gewonnen. Zie hierover breder bij Salmafius (Salmafius iterum.). Immers was dat laatste niet nodig, als het eerste reeds de overwinning te kennen gaf. De anderen probeerden nu de eerste voorbij te streven, zoals elke achterste de voorliggende en de allervoorste probeerde in te halen, welke moesten proberen voor te blijven. Dit probeerden zij te bewerkstelligen, door voorzichtig en op het juiste moment de paarden krachtig aan te moedigen en aan te sporen, zoals boven gezien is. Echter, als het inhalen niet wilde lukken, ook door de tegenstander
(*) προλαβεῖν Dit woord wordt ook in het N.T. gebruikt in de betekenis van voorkomen. De Heere Jezus zegt van de Vrouw te Bethanië; zij is voorgekomen, om mijn lichaam te zalven Marc. 14: 8. προέλαβε , dat is, als Theophylactus over die plaats zegt, προέφθασε προτυπᾶσα τὴν τὸ σώματος ταφήν καὶ τὸν θάνατον. Ziet ook 1 Cor. 11: 21 οὐ προλαμβάνετε. Zo zegt Demosthenes ; δέομαι & c. Dit begeer ik van u, dat gij oordeelt na gehoord te hebben, en het niet te voren en komt, μὴ πρότερον προλαμβά νετε . En zegt Alexand. Aphrod. ή όψις προλαμβάνει τὴν ἀκοὴν , het gezicht komt het gehoor te voren.
pag. 192
van achteren of van opzij in te halen of aan te vallen, hem dwars in de weg te komen, of zich voor hem te werpen, en hem alzo te hinderen: zoals het ook te denken is, dat als een voorste zag, dat hem een streek zou worden geleverd, hij zijn gespan in de weg geworpen heeft, tot hindernis en ondergang van degene, wie hij de inhaalmanoeuvre misgunde. Zeker, Virgilius (Virglius loc. cit. vs. 318. & c.) verhaalt ons, dat een dergelijke belemmering gebeurd is in AENEAS' hardloopwedstrijd: namelijk NYSUS was vooropgekomen en beloofde zich de zege, doch komt op het glibberige te glijden, en valt neer: echter, oprijzend steekt hij zijn been uit tot het tegenhouden van SALIUS, zijn achtervolger, opdat die hem niet voorbij vloog, maar neerviel, zoals ook gebeurde: want hij gunde de zege liever aan zijn geliefde EURYALUS. Vondel zegt: Want uit het glibberig slijm oprijzende ondertussen Zo keert hij Salius met zijn voet, en hiel, Dat hij in drabbig zand en slijm ter aarde viel. Toen schoot Euryalus vooruit, en won dus flink De eerste prijs, door hulp van zijn trouwe makker, En vloog op het handgeklap, en op de schelle stem Van zijn supporters: en Helymus volgt hem. Doch dat de achtersten de voorliggenden probeerden in te halen/aan te vallen, of te dwarsbomen, of tegen te werpen, blijkt wederom duidelijk uit Silius (Silius cit. vs. 402--414.), vermeldend hoe DURIUS op die manier ATLAS heeft proberen in het verderf te storten: At poftremus Atlas, Durius poftremus in orbem Exercent artes. laevos nunc appetit ille Conatus, nunc ille premis, certatque fubire Dexter, & alterni nequicquam fallere tentant. Donec, confifus primaevae flore juventae,
pag. 193
Obliquum Durius converfis pronus habenis Oppofuit currum, atque everfum propulit axem Atlantis, fenio invalidi, sed jufta querentis : Quo ruis? aut quinam hic rabidi certaminis eft mos ? Et nobis & equis lethum commune laboras. Dumque ea proclamat perfraɛto volvitur axe Cernuus, ac pariter fufi (miserabile) campo Difcordes fternuntur equi : Dat is: Maar laatste Atlas, en laatst Durius daarnaast, Die hebben in de ronde zeer sterk hun list bedreven. De een poogt de ander links aan de zijde te komen, De ander poogt de rechterzijde te pakken, en dan voorbij Te streven. Onderling elkaar te bedriegen, Is hun opzet, doch tevergeefs, hun listen falen. Totdat Durius, vertrouwend op zijn jeugd, De teugel vieren laat, en jaagt het gespan met vaart Dwars tegen Atlas aan, en keert ondersteboven Zijn wagen, dat die kraakt: hij, de oude, klaagt luid: Waarheen? waarheen, ah! wat voor woeste spel is dit? Zo breng jij mij en paard om het leven, wat een onnozele dwaas! Dus klaagt hij, en stort neer van de doorgebroken assen, De paarden storten mee, versuft door zulk een verrassing: Ellendig om te zien! Maar het gebeurde ook wel, dat, zonder opzet, de paarden op hol sloegen, de ene op en tegen de ander joegen, en zo tenminste de direct volgende tot oorzaak van verhindering en ondergang diende: terwijl een ver achterliggende door voorzichtigheid dat ongeluk, door opzij te houden, kon vermijden, en bij zo'n gelegenheid naar de prijs grijpen. Dit alles wordt ons door Sophocles (Sophocles in Eleɛtra.) via de mond van de Bode, die een
pag. 194
verzonnen bericht van ORESTES' dood bracht, zeer natuurlijk afgeschilderd. Hoor slechts kortheidshalve Vondel: Maar toen een Aeniër met zijn gespan op hol sloeg Zich keerde, en, na zesmaal, rechttoe rechtaan kwam rollen Op ons Barceïsche rad, geraakte men op dat pas Van de ene ramp in een, die nog veel erger was. Hij stortte, en allen die in het Crissese renperk reden Vervulden het perk, daar zij in stukken verpletterd werden.
§. X.
Echter, de grootste moeilijkheid deed zich voor bij het wenden om de keerpaal: want als men, om gevaar te mijden, wat ruim probeerde te wenden, zo kon men menigmaal niet, vanwege de opzij komende tegenstanders, en als men al kon, maakte men een langere baan, raakte achterop, en werd van de prijs beroofd: zoals het ging met de wagenmenner van het paard ARION, waarvan Statius (Statius Theb. lib. 6. vs. 443. 444.) zegt: --- dum non cohibente magiftro Spargitur in gyros, dexterque exerrat Arion. Dat is: Terwijl de meester verzuimt de teugel aan te halen, Neemt Arion een wijde bocht, en gaat rechtsom afdwalen. Dit gebeurde door verzuim van de wagenmenner: maar ook gebeurde hetzelfde menigmaal door de hardnekkigheid van de paarden, en in het bijzonder van het rechterpaard, dat al evenmin naar de teugel wilde luisteren, als het eerdergenoemde linkerpaard van Atlas, CAUCASUS, dat Silius daarom met het woord afper, hardnekkig/onhandelbaar, tekent. Maar nog meer gevaar was er, als men linksom te kort wendde: want ofschoon de kortste bocht de voordeligste was, zo stonden echter aan die zijde de keerpalen, waartegen raken in zo'n geval het omvallen en
pag. 195
breken van de wagens, het op hol slaan van de paarden, de verwonding en dood van de wagenmenner, kon veroorzaken. Dit ongeval gebeurde, naar de verbeelding wederom van Sophocles, aan ORESTES in de eerdergenoemde renstrijd: want van deze laat Hij de Bode zeggen, zoals Vondel het weergeeft: Orestes had tot dan toe nog het veilige wagenspoor Gemaakt, totdat hij liet de linker teugel glippen, En rakende onvoorziens de baanpilaar bij het rijden, Vermorzelde zijn as, en viel voorover neer, Verwikkeld in het tuig, door het vallen van die heer Verspreidde het gespan zich in het heetst van het rennen. De toeschouwers, die hem dus zien sneuvelen, beklagen Die jongeman zo groot en onversaagd van geest, Gelijk de ellende was, die hem ten deel viel. Hij wordt gesleept, gesleurd langs de aarde het hele renperk door, En steekt soms nog ten hemel beide benen, Totdat men in hun loop de dolle paarden stuit, En die gevallene redt: maar helaas! hij ziet eruit En is er zo toegetakeld, dat zelfs de ogen van vrienden Het ellendige aangezicht nog nauwelijks kunnen herkennen. Degenen die zo de keerpaal raakten, kwamen er, als ze al levend bleven, zeer beschaamd vanaf, en er werd gezegd dat zij naufragium in Circo feciffe, schipbreuk in het renperk geleden hadden, naar het zeggen van Kippingius (Kippingius Ant. Rom. lib. 2. cap. 6. §. 5.). Want het ging hen als SERGESTUS in de scheepswedstrijd, die te kort om de rots wendde, het schip deels beschadigde, en voorts daar moest wachten, tot het weer vlot kwam, ondertussen ziende, dat anderen voorbij roeiden en de prijs grepen, waarnaar Hij dan eindelijk loskwam, en ook met zijn wrak heel beteuterd kwam aanslepen: waarover zo meteen uitgebreider in het Hoofdstuk over de NAUMACHIA. Het is dan uit het voorgaande
pag. 196
genoeg te zien, hoezeer de keerpalen te vrezen waren, en dat er niet zonder reden bij Horatius (Horatius lib. 1. Od. 1.) staat: --- metaque fervidis Evitata rotis -- De hete wielen schromen De keerpaal te na te komen. En met recht, zegt dezelfde Oudaan (J. Oudaan loc. cit.), want wie hier het minst stootte of raakte, was bijna levenloos, dewijl ze met een gordel om het lijf aan het tuig der paarden vastgemaakt waren; zodat zelden een renspel zonder bloedvergieten of val van de wagenmenners ten einde gebracht werd. En dit lijkt de oorzaak te zijn, dat dit eerst een verachtelijke bezigheid, en het werk der slaven en vreemdelingen geweest is, totdat eindelijk de overdreven dwaasheid zich verspreidde, eerst de Romeinse adellijke jongelingen, later ook de Ridders en Senatoren, en ten laatste zelfs de Keizers, zich aan deze wagenrennen hebben overgegeven.
§. XI. Voorts is het licht te denken, dat het er het heetst en gevaarlijkst aan toe moet gegaan zijn in de laatste ronde, want die kwam als eerste de overwinning verzekeren. Ik zeg, de laatste ronde: want elke MISSUS, dat is, uitlating, serie van vier vierspannen moest zevenmaal rennen, en quae prior metam in feptimo curriculo circumflexiffet, ea palmam adipifcebatur, welke in de zevende ronde eerst om de keerpaal draaide, die verkreeg de prijs, zegt Salmafius (Salmafius loc cit.). Cassiodorus (Caffiodorus var. lib 3. epift. 51.) heeft dit uitgedrukt met deze woorden: feptem metis certamen omne peragitur in fimilitudinem hebdomadis reciprocae. Dat is: met zeven keerpalen wordt het gehele strijdspel volbracht, naar gelijkenis van een wederkerende zevendaagse week. Met zeven keerpalen zegt Hij, in plaats van zevenmaal om de keerpaal: evenals de
pag. 197
dichters SEPTIMA META, zevende keerpaal zeggen, in plaats van de zevende wending om de keerpaal. Want er waren, zoals meermalen gezegd is, maar twee keerpaalconstructies, t.w. de MURCIAE en ULTIMAE, die van VENUS, of de eerste, en de laatste: hoewel uit elk voetstuk van de twee keerpaalconstructies drie spitsen/kegels rezen. Doch de zevende keer en wending doen is ook genoemd met het zevende rad lopen. Propertius (Propertius lib 2. eleg. 25.): Aut prius infeɛto depofcit praemia curfu, Septima quam metam triverit ante rota ? Dat is: Zal iemand, met onvoltooide race, de prijs begeren, Eer hij met het zevende rad wist om de keerpaal te keren? Echter, wat Cassiodorus gezegd heeft met zeven keerpalen, hebben anderen uitgedrukt door feptem fpatia, feptem curricula, feptem orbes, feptem vias, zeven ronden, zeven lopen, zeven cirkels, zeven wegen. Het laatste is onder andere gebruikt door Ausonius (Ausonius loc.cit.) in het grafdicht voor PHOSPHORUS (dat al meer door ons bekeken is) alwaar Hij aldus dicht: Phofphore clamofi fpatiofa per aequora Circi Septenas folitus obire vias. ‘t Welk wij boven zo weergaven: Gij placht weleer, Phosphorus, te draven en te rennen Door het rumoerige renperk, niet te houden of te stillen, Voordat gij zevenmaal de weg gelopen hadt. De Grieken noemden dit, te lopen ἑπιὰ σάδια σπάλια διάυλος κύκλος , dat is wederom, zeven stadiën, ronden, διαύλοι (heen-en-weer-lopingen), cycli of κύκλοι (kringen). Dus Johannes Antiochenus (J. Antiochenfis.): τὰ ἑπτὰ σπάτια τὸν δρόμον ἑπτὰ πλα J Antio μητῶν dat is: de zeven ronden betekenen de loop der zeven planeten.
pag. 198
Een andere anonieme en latere Griek (Anonymus quidam.): ἑπτάκες δὲ ἐκύκλων τὸν ἔυριπον οι αγωνιζόμενοι διὰ τὸ ἑπτὰ σαδια ειναι τὸ μίλιον καὶ διὰ τὸς ἑπτὰ πλανήτας dat is: de renners draaiden zevenmaal om de Euripus, omdat zeven stadiën een mijl zijn, en vanwege de zeven dwaalsterren (planeten). Een andere Griek zonder naam, die het leven van ALEXANDER (Anonymus alias.) beschreven heeft, spreekt van zeven καμπτῆςρας (bijna als Cassiodorus in het Latijn van zeven metas) buigingen of keerpalen zelf waarom gebogen wordt, in plaats van zeven lopen, of zevenmaal lopen. Echter, toen DOMITIANUS honderd MISSUS, series van vierspannen, op één dag wilde houden, t.w. bij het vieren van de eeuwfeesten, moesten de lopen van zeven naar vijf verkort worden. Dit verhaalt ons Suetonius (Suetonius in Domit. cap. 4.): In his Circenfium die, quo facilius centum miffus peragerentur, fingulos à feptenis fpatiis ad quina corripuit. Dat is: in deze heeft Hij, opdat op de dag der renspelen makkelijker honderd series konden worden afgedaan, elke race van zeven ronden tot vijf verminderd. Gewoonlijk werden er anders maar vierentwintig MISSUS, of series van vierspannen verreden: waarbij nog na verloop van tijd een vijfentwintigste (AERARIUS genaamd, en uit de bijdrage van het volk ingesteld) gevoegd is: die dan met elkaar honderd vierspannen opleverden. En deze hadden ruimte en tijd, om elk zeven ronden om de keerpaal af te leggen. Als er nu maar vierentwintig MISSUS, zoals gewoonlijk, gereden werden, lieve hemel, wat een aantal keren en wendingen konden die opleveren! Oudaan (J. Oudaan iterum.) heeft ze ons met deze woorden voorgerekend: en dusdanige keren werden tot zevenmaal gedaan, eer er enig oordeel over de prijs uitgesproken werd. En deze werden gewoonlijk tot vierentwintigmaal hervat, door opnieuw uit de stallen weg te spatten: dat zijn dan vierentwintigmaal zeven, of honderdachtenzestig renkeringen van vier
pag. 199
wagens, elk door vier paarden getrokken, ja vliegend geslingerd. Wij mogen hieraan toevoegen dat het nog zevenmaal zoveel keren waren, als elke wagen afzonderlijk gerekend werd, omdat elke wagen zevenmaal moest volhouden, zoals boven is getoond. Maar eer wij hiervan afstappen, als iemand eens een gehele MISSUS, en alzo vier wagenspannen tegelijk op de baan wil zien, en tegen elkaar om de prijs wil zien rijden, en al vliegende om de keerpalen te zien slingeren, die kan bij Oudaan twee munten (OudaanTab. 96. de 3. en Tab. 97. de 7. Penning.), t.w. een van NERO, en de ander van TRAJANUS, nazien. Deze gespannen lopen niet meer tegen elkaar, zoals zij uitgelaten waren, maar al ver voor elkaar uit, ten bewijze, dat de ene zo ver voorop is gekomen.
§. XII.
Maar eenieder zal vast denken, hoe in zulk een gewoel en snelheid onderscheiden kon worden, wie precies de ander in zovele keren en terugkeren te boven ging? Hierop antwoorden wij wederom met Oudaans (J. Oudaan) woorden, omdat wij geen betere weten te vinden: Hiertoe dienden de vierderlei kleuren van de wagens en menners, om de loop van elk te onderscheiden, en, zoals ik vermoed, de daarop passende viermaal zeven eieren (dat zijn, zoals ik gezegd heb, eivormige stenen bollen, door hun kleuren onderscheiden): want hoewel ONUFRITUS, in de nauwkeurige afbeelding van zijn renbaan, niet meer dan eenmaal zeven eieren, op zuilen opgericht, vertoont, zo leert de aard en het vereiste van het werk zelf, dat het viermaal zeven eieren waren, elk van verschillende kleuren, zoals de menners: want zodra een van dezen de keerpaal voorbij was, werd er op een dergelijk ei (bestemd voor diezelfde ronde, zij het de eerste, tweede, of welke het dan was) een streep getekend, waaruit dan eindelijk alles
pag. 200
ordentelijk uitgevonden, en om over de prijs te oordelen onderscheiden werd. En zo ziet men, dat dit gehele mechanisme niet oneigenlijk op de kringloop van het jaar gepast is: want de eieren zelf, boven de verbeelding van de snelheid der vogels, bevatten een schets van de natuur, die door hitte en beweging uit haar ronde samenhang alles voortbrengt, evengoed als uit een ei, door dezelfde kracht en werking, het kuiken geboren wordt. De renbaan zelf verbeeldt het ronde gewelf van de hemel; de twaalf Carceres de twaalf hemeltekenen (dierenriem), en maanden; de ronde renloop de loop van de zon; de vier wagens met hun onderscheiden kleuren de vier seizoenen van het jaar; het gespan van twee paarden, waarvan het ene wit, en het ander zwart was, de verschillende beurt en gedaante van de maan, of de nacht en de dag; de Obelisk met de zes kleinere spitsen of keerpalen, de zeven planeten: de zeven renkeringen de zeven dagen van de week; de vierentwintig races de uren van de nacht en dag; en zo voorts. Doch over dergelijke betekenissen, die in deze dingen gesteld of gezocht werden, om de afgoderij te verhullen/goed te praten, opdat wij wederom met Tertullianus (Tertullianus) spreken, is op zijn plaats reeds gesproken. Verder kan over de eieren breder gelezen worden bij Salmafius (Salmafius ibid. pag. 640.).
§. XIII.
Omdat nu deze rennen zo gevaarlijk waren wegens dat ijzingwekkende jagen, vliegen en zwenken, dat zij zelden zonder bloedvergieten, valpartijen, het breken van ledematen verliepen, zo waren er eigen geneesheren aangesteld, die ook aanwezig moesten zijn, om naar alle vermogen het gekneusde of verstuikte te recht te helpen, en in goede conditie te brengen. Ja, elke factie had de zijne. Vandaar lezen wij bij Gruterus (Gruterus in Volum. pag. 338. num. 1.); MEDICUS FACT. RUSSAT. dat is; Geneesheer van de rode factie. Ook waren er in geval van wagenbreuken en op hol geslagen paarden MORATORES, dat is, Ophouders der paarden, opdat er geen meer onheil uit ontstond:
pag. 201
hoewel Kippingius (Kippingius Ant. Rom. lib. 2. cap. 6. §. 5.) erdoor verstaat alleen zodanigen, die aan het einde van de strijd de paarden ophielden en kalmeerden. Hoe het ook zij, van deze wordt ook bij dezelfde gewag gemaakt. Als men tenminste de gebruikelijke lezing vasthoudt, en Fabers (Faber Agonift. lib. 1. cap. 18. Prope finem.) verandering, die voor MORATORI, Ophouder, MODERATORI, Bestuurder, gelezen wil hebben, laat varen.
§. XIV.
Wie nu de zevende ronde eerst geëindigd had, stoof naar de SPINA, of middenberm van het CIRCUS, om van de MUNERARIUS, Spelgever en Prijsuitdeler de prijs te ontvangen: hiervan bewust, stoven zelfs de paarden van Keizer CLAUDIUS (Solinus cap. 45.) daarheen, velut viɛtoriae praemium poftularent, dat is, alsof zij de prijs der overwinning kwamen opeisen, om dus wederom met Solinus te spreken. De prijzen waren in verschillende spelen verschillend, waarover elders, doch in de wagenrennen van het Circus was het meestal enig geld, waarmee de wagenmenner, en een kleiner bedrag, waarmee menigmaal het beste paard beloond werd. Hierom zegt Salmafius (Salmafius loc. cit.): A praemiis MILIARII diɛti funt Agitatores, ut & equi DUCENARII & CENTENARII, qui ducenta & centum feftertia merebantur, ut ille Agitator &c. Dat is: van de prijzen zijn de wagenmenners MILIARII genoemd, zoals ook de paarden DUCENARII en CENTENARII, die tweehonderd en honderd sestertiën verdienden, gelijk die wagenmenner, die in een oude inscriptie gezegd wordt CENTENARII paarden gemaakt te hebben, en een DUCENARIUS paard gemaakt te hebben --- Dus werden er niet alleen tweehonderd sestertiën, maar ook wel vierhonderd aan de paarden gegeven. Echter, dit zo in het voorbijgaan.
§. XV.
Ondertussen was het Romeinse volk zeer vermaakt met
pag. 202
deze renspelen: hetgeen niet alleen openbaar is uit hun voorkeur voor facties, weddenschappen, handgeklap, gejuich, enz. waarover tevoren genoegzaam is gesproken; maar ook uit hun begeerte en verlangen naar de dag, waarop zij stonden gevierd te worden. Dat zij daarnaar zo begerig verlangden, blijkt uit de woorden van Ammianus Marcellinus (Ammianus Marcellinus.), die wij met Oudaan zo weergeven: als de gewenste dag van de paardenrenspelen begint aan te breken, eer de zon nauwelijks op is, zo haasten zij zich allen met een grote ijver, opdat zij in snelheid zelfs de wagens die zullen lopen, voor zijn. Over welke uitslag, in verschillende voorkeuren en wensen verdeeld, velen al de gehele nacht zonder slapen doorgebracht hebben. Geen wonder, dat dan velen reeds omtrent middernacht in het Circus kwamen, om van de gewone en vrije banken bezit te nemen. Dit verhaalt ons Suetonius (Suetonius in Calig. cap. 26.): inquietatus fremitu gratuita in Circo loca de media noɛta occupantium, omnes fuftibus abegit. Elifique per eum tumultum viginti amplius Equites Rom. totidemque Matronae, fuper innumeram turbam caeteram. Dat is: Hij (CAJUS), gestoord in zijn rust door het lawaai van degenen, die te middernacht de gratis plaatsen innamen, heeft hen allen met stokken verdreven. En in dit tumult zijn meer dan twintig Romeinse Ridders omgekomen, en even zoveel dames van stand, naast de ontelbare andere menigte. Ja, als dan nu de ochtendstond en dag der spelen reeds gekomen was, zo konden zij bijna van ongeduld en verlangen niet wachten totdat het teken gegeven werd, en de ren een aanvang nam. Dit verhaalt ons wederom Tertullianus (Tertullianus.), zeggende: de Magistraat is hen te traag, hun ogen worden met zijn loten in de lotbus heen en weer geworpen: dan hangen ze angstig te wachten op het te geven teken, enz. Met recht mocht dan Juvenalis (Juvenalis Sat 10. vs. 80. 81.) spottend zeggen van het Romeinse volk:
pag. 203
--- atque duas tantum res anxius optat, Panem & Circenfes. Dat is: Twee dingen gaat nu voorts het Romeinse volk maar wensen, Brood en het Circusspel. o dwaaste aller mensen! Ook bleek hun voorkeur ervoor uit wat ze zeiden, en vooral uit hun voortdurend praten over deze spelen, wagens, wagenmenners, paarden, hun namen, afkomst, en dergelijke, waarvan ons voor een gedeelte Vader Cyprianus (Cyprianus.) zeer aardig bericht, zeggende: blij te zijn, dat dit paard sneller, en bedroefd, dat het trager gelopen heeft, de leeftijd van het dier op te sommen, de afstamming te kennen, de voorvaderen en verre voorvaderen ervan te verhalen. Hoe geheel zinloos is deze bezigheid, ja hoe schandelijk bezig is men, hier een gehele lijst van de afstamming van het paard op te tellen! Ditzelfde had reeds Martialis (Martialis. lib. 3. epigr. 63.) berispt, als Hij, willende ter bespotting van COTILUS een elegant en hoffelijk mens afschilderen, onder andere eleganties dit mede stelt: Hirpini veteres qui bene novit avos. Dat is: Die noemen kan, als heel wat bijzonders, Hirpyn zijn oude voorvaderen. Want HIRPINUS was een Samnitisch paard, dat wegens zijn snelheid beroemd, en in ieders mond was, dies men over zijn afkomst en voorouders veelvuldig praatte. Van deze HIRPINUS maakt ook Juvenalis (Juvenalis Sat. 8. vs. 56.--58. vs. 61. 62.) gewag, bij gelegenheid als Hij ook vermeldt, hoe men van goede paarden doorgaans de mond placht vol te hebben, doch de ontaarde nakomelingen
pag. 204
veracht en verkoopt wegens hun luiheid, ja al waren zij ook uit de snelle merrie CORINTHA, en van de overwinnende HIRPINUS geboren. ---- nempe volucrem Sic laudamus equum, facili cui plurima palma Fervet & exultat rauco viɛtoria Circo. Sed venale pecus Corithae, pofteritas & Hirpini, si rara jugo viɛtoria fedit. Dat is: Zo prijst men het vliegende paard, als het altijd palmen haalt, Met nieuwe zege in het rumoerige renperk praalt. Maar weg met het beest, schoon het kwam uit Coritha beginnen, Al was Hirpyn zijn vader, als het niet gewend is te winnen.