Boek - pag. 341
Omstandigheden van oordeelsvelling en prijstoewijzing. De beëdiging van de Rechters. Waarover de eed ging. Waren soms verdacht. Waarover zij moesten oordelen. Hoe noodzakelijk dit was. Zij onderzochten of de deelnemers wettig hadden gestreden, of zij werkelijk hadden overwonnen, of dat zij ook slinkse streken hadden gebruikt. Aanklagende ambtenaren? Eupolus en Callippus gestraft wegens omkoping van de medestrijders in de vijfkamp. Iets dergelijks gebeurd in het worstelperk. Verscheidene voorbeelden van bedrog. Boete voor degenen die waren ingeschreven, maar niet op de juiste dag verschenen. Straf voor de lafhartige bangeriken. Beroep bij de Olympische Raad en de Wetbewakers (Nomophylakes). Prijstoekenning. Drie Rechters voor elk afzonderlijk Spel. Tweede en derde prijzen. Sommigen die prijzen van verscheidene Spelen tegelijk wonnen.
Maar nu staat ons verder te onderzoeken, met welke omstandigheden zij het oordeel velden en met welke omstandigheden zij de prijzen hebben toegekend.
Wat het eerste betreft: zij waren beëdigde Rechters; want zij moesten vooraf op de testikels van een zwijn bij Jupiter Horceus zweren dat ze naar de eis van het recht, en niet uit het oogpunt van giften of gunsten, zouden
Boek - pag. 342
oordelen. (Pausanias, boek 5) Zij zweren daarenboven, zegt Pausanias, degenen die over de jongemannen of over de speelveulens zullen oordelen, dat ze naar recht en zonder oogmerk van giften het vonnis zullen vellen, en dat zij wat hen bewogen heeft om iemand goed te keuren of te verwerpen, niet openbaar zouden maken. In die zin geeft Romulus Amafaeus deze laatste woorden weer. Maar ons dunkt, geheel ten onrechte: want de reden waarom de overwinnaar als zodanig verklaard moest worden, moest de duidelijke overwinning zijn, en die reden mocht iedereen wel weten. Ons dunkt dan ook dat de woorden 'dat wat goedgekeurd is en wat niet' en 'zullen bewaren' op de prijzen zien; want 'bewaren' betekent niet bepaald 'zwijgen', maar 'apart houden', 'bewaren', 'in acht nemen', om het barbaars uit te drukken. De betekenis zal dan zijn: en dat zij datgene wat de goedgekeurde en de niet-goedgekeurde toekomt, voor hem zullen bewaren, dat is, de prijs toewijzen aan degene van wie bevonden wordt dat hij rechtmatig de overwinning heeft behaald, maar deze zonder aanzien des persoons weigeren aan degene bij wie dat niet zo bevonden wordt. Dit komt overeen met en past bij het voorgaande, namelijk: zij zouden een rechtvaardig oordeel vellen en dus rechtmatig de prijzen uitreiken. Dat Pausanias erbij voegt 'in het geheim' wil ook niet zeggen, zoals Romulus wil, dat de Rechters het niet zouden doorvertellen of openbaar maken, maar dat ze deze eed met al zijn omstandigheden in het verborgen, in het geheim, aflegden, dat is, zonder de aanwezigheid van het volk, vooraf aan Jupiter, om zo de grote aandacht, ernst en onschendbare heiligheid van de eed uit te drukken. Want het is openbaar dat
Boek - pag. 343
'in het geheim' enzovoorts 'heimelijk', 'verborgen' betekent. Maar dit zo terloops. (boek 1, hoofdstuk 9) Intussen hebben wij ook boven, in het eerste Boek, dit reeds aangetoond, dat de Spel-Rechters deze eed moesten afleggen. Het wordt hier slechts herhaald ter herinnering en omdat nu de tijd en plaats zich voordoen waarop die eed zijn werking moest tonen. Zoals ook al gezegd is, werden zij op grond van deze eed doorgaans geacht rechtvaardig te oordelen, (De apostel Paulus verwacht zoiets zeker van de grote Rechter in de hemel: want als hij met een toespeling op het Olympisch veld gezegd had: 'ik heb de goede strijd gestreden' enz. 2 Tim. 4:7, voegt hij er in vers 8 aan toe: 'Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heer, de Rechtvaardige Rechter, geven zal.' Hoewel daar niet het woord voor 'scheidsrechter' of 'spelverdeler' maar voor 'rechter' gevonden wordt, worden die woorden ook wel zonder onderscheid gebruikt.) hoewel Agis, koning van Sparta, en anderen ermee schertsten dat ze maar eens in de vijf jaar recht spraken. Ook schertste een zekere Stratonicus bij Plutarchus er niet weinig mee. (Plutarchus in Lycurgus) Maar ook maakten zij zich nu en dan wel verdacht de eed vergeten of terzijde geschoven te hebben, met name als de Eleërs werden voorgetrokken en buitenlanders werden benadeeld. Hierop doelt wat Herodotus vertelt met betrekking tot Psammis, de Egyptische koning, en de Eleïsche gezanten: (Herodotus, boek 2, tegen het einde) Toen deze (Psammis) in Egypte heerste, werden er Eleïsche gezanten gestuurd, die pochend vertelden dat bij hen in Olympia een allerrechtvaardigst en onder de mensen allergrootst strijdspel gehouden werd, in de veronderstelling dat zelfs de Egyptenaren, hoewel de wijsten onder de mensen, niets groters zouden kunnen bedenken. Toen dezen nu in Egypte waren aangekomen en de reden van hun komst hadden uitgelegd, liet de koning degenen uit de Egyptenaren die voor
Boek - pag. 344
de allerslimsten werden gehouden, bijeenroepen. Toen dezen bijeengekomen waren en de Eleërs gehoord hadden, die alles meldden wat bij hen tijdens de spelviering in acht genomen moest worden, en zeiden dat zij gekomen waren om te vernemen of de Egyptenaren iets rechtvaardigers konden bedenken, werd hierover beraadslaagd. Hij vroeg hun of bij hen ook hun eigen burgers streden. Toen zij geantwoord hadden dat, zonder onderscheid van hun eigen burgers en andere Grieken, eenieder die maar wilde kon strijden, zeiden de Egyptenaren dat de anderen, omdat zij een dergelijk spel organiseerden, volledig van het recht afweken. Het was immers onmogelijk dat burgers een strijdende medeburger niet zouden bevoordelen en een vreemdeling onrecht zouden aandoen. Maar als zij een rechtvaardig strijdspel wilden houden, en daarom naar Egypte waren gekomen, moesten zij het door vreemdelingen laten houden en geen enkele burger toestaan om erin te strijden. Diodorus Siculus noemde de koning onder wie dit gebeurd zou zijn Amasis, en vertelt het kort als volgt: (Diodorus Siculus, Bibliotheca Historica, boek 1, sectie 2, tegen het einde) toen de Eleërs met de Olympische Spelen bezig waren en gezanten zonden om te vragen op welke wijze zij deze het allerrechtvaardigst zouden kunnen besturen, wordt gezegd dat hij geantwoord heeft: als niemand van de Eleërs zou strijden.
De rechtvaardigheid van de Rechters werd des te meer verdacht wanneer zij zelf via hun wagenmenners deelnamen aan de paardenrennen, zoals wel placht te gebeuren: zie een voorbeeld bij Pyrrhus. Echter, deze onbehoorlijkheid is verholpen toen er direct daarna een wet werd gemaakt: dat niemand van de bestuursleden paarden in het spel mag brengen. Zo vertelt Pausanias. (Pausanias, boek 6, bij het begin) Het is algemeen bekend dat ze ten minste één onrechtvaardig oordeel hebben geveld, met het oog op de persoon, giften, enzovoorts, in de zaak van Nero. Want toen hij in Olympia reed, werd hij uit de wagen geworpen, en toen hij weer was opgeholpen, kon hij de kracht van de draf
Boek - pag. 345
niet verdragen, maar moest afstijgen. Toch werd hem de kroon geschonken in ruil voor een schenking van vijfentwintig myriaden, een prijs die Galba hun daarna weer afnam. (Xiphilinus in Nero) Toch zou die daad van de Rechters, als zijnde uit nooddwang gebeurd vanwege de grootheid en de macht van Nero, enigszins verontschuldigd kunnen worden. (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 6)
Wij behouden dus doorgaans goede gedachten over de Rechters, die over de deelnemers aan de Spelen moesten oordelen en hun de overwinning en prijs moesten toewijzen. Maar vraagt u zich af waarover zij moesten oordelen, terwijl de zaak overduidelijk was, zowel uit het tekortschieten en achterblijven van de lopers, als uit de driemaal herhaalde neerwerping van de worstelaars, en uit het teken en de overgave van de vuistvechters en pancratiasten, voor de ogen van alle toeschouwers, die allen als getuigen en rechters te beschouwen zijn (waarom Aristoteles met recht zei: (Aristoteles, Problemen, sectie 30, vraag 11) 'Eenieder die het met zijn eigen ogen heeft aanschouwd, mag oordelen over de oefenspelen')? En terwijl deze toeschouwers vaak de overwinnaar al noemden en toejuichten voordat de Rechter het oordeel geveld had, de omroeper hem had uitgeroepen en de bazuin hem had aangekondigd, zoals Faber uit Plutarchus aanwijst. (Faber, boek 2, hoofdstuk 28) Het antwoord hierop is dat zij nodig waren om vanaf het begin en gedurende het hele spel, door hun eigen autoriteit en gezag, en met de dienst van de Agonotheten en de Mastigophoren, orde te houden over het spel, de spelers en de toeschouwers. Maar vooral omdat het punt van de overwinning tussen mededingers vaak zo nipt kon zijn, dat het niet onmiddellijk duidelijk was wie de overwinnaar was. Bijvoorbeeld, twee of meer lopers konden vaak ongeveer
Boek - pag. 346
tegelijk de finish bereiken. Verder moesten de meeste dingen meer dan eenmaal gebeuren: (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 22) vuistvechters moesten elkaar drie slagen toebrengen, worstelaars de ander driemaal ter aarde werpen. In de grote Circus moesten de wagens zevenmaal rondrijden, zoals op zijn plaats is aangetoond. Deze aantallen nauwkeurig onthouden was geen werk voor de wispelturige menigte, die nu hier, dan daarheen staarde, maar voor oplettende Rechters, die wisten dat zij erover moesten oordelen. Ten slotte kon er veel bedrog en list worden gepleegd; Rechters waren dus nodig om te onderscheiden en het onrecht te laten wijken voor de billijkheid.
Ongetwijfeld onderzochten deze Rechters dus of degenen die overwinnaars leken, hun voorafgaande eed hadden nageleefd en (Hierop doelt Paulus ongetwijfeld wanneer hij in 2 Timotheüs 2:5 zegt: 'En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk gestreden heeft.' Dat is, 'volgens de wet', naar de Wet der Strijders.) wettig gestreden hadden, dat wil zeggen, alle wetten van het spel hadden nageleefd en volgens de regels van de kunst alle handelingen en bewegingen hadden uitgevoerd. Ten tweede, of zij wel echt gewonnen hadden, door in de wedloop de voorste te zijn, door in het vuistgevecht en het pancratium drie slagen te hebben gegeven en de tegenpartij tot overgave te hebben gedwongen. En ten derde in het bijzonder, of ze ook door bedrog en slinkse streken van omkoping en dergelijke listen de tegenstander ertoe hadden gebracht dat hij, door de overwinning in de schoot geworpen te krijgen, opgaf. En dit onderzoek gebeurde ongetwijfeld
Boek - pag. 347
op dezelfde wijze als de keuring vóór het spel naar de kwaliteiten, deugden, enzovoorts van de strijders, namelijk op basis van gedane beschuldigingen en aanklachten, die 'aanklachten' op Grieks en Latijn genoemd worden. (Paschalius, boek 5, hoofdstuk 8) En het schijnt dat dergelijke beschuldigingen, die erop neerkwamen dat iemand de spelwetten niet had nageleefd, bedrog en samenspanning had gepleegd, enzovoorts, gedaan werden ofwel door iedereen uit het volk, wie maar wilde, ofwel in het bijzonder door enkele daartoe aangestelde functionarissen, die op Grieks de naam 'aanklagers' droegen. Indien de aanklacht waarachtig werd bevonden en de schuld bleek, dan werd de overwinning en de prijs ontzegd, zoals in het eerste Hoofdstuk is aangetoond, en werd een zware boete opgelegd.
Hiervan vinden wij een allereerste voorbeeld in de persoon van Eupolus, een Thessaliër, waarvan Pausanias ons het volgende vertelt: (Pausanias, boek 8) “Want toen Eupolus de Thessaliër, onder degenen die voor het vuistgevecht waren opgekomen, Agetor de Arcadiër en Prytanis de Cyziceniër met geld had omgekocht, en daarenboven ook nog Phormio de Halicarnassiër, die in het voorgaande Olympische Spel in het vuistgevecht de zege had behaald, hebben de Eleërs hem en degenen die het geld hadden ontvangen – omdat zij de eersten waren die door dit bedrog het Heiligdom der Spelen hadden geschonden – een boete laten betalen aan de schatkist. Hiervan heeft Cleon de Sicyoniër twee beelden gemaakt; wie de andere vier hebben gemaakt, weet ik niet te zeggen. Als je het derde of vierde beeld bekijkt, vind je de andere beschreven met inscripties in verzen van eenvoudig rijm: de eerste ervan
Boek - pag. 348
vermaant dat de palm wordt bereikt door de snelheid van de voeten en de kracht van de rest van het lichaam. De andere inscriptie getuigt dat het aan de God was opgericht, met als doel tegelijkertijd Jupiter lof te geven en een afschrikwekkend effect te koppelen aan de Eleïsche godsdienstigheid, om het bedrog van de Spel-strijders te straffen. Van de twee overige eert de ene de Eleërs, en rekent het hun tot grote lof dat zij de vuistvechters straften; de andere zegt dat die beelden alle Grieken tot lering moeten zijn, dat niemand de hoop op overwinning in geld moet stellen.”
Toch heeft na Eupolus een ander, te weten Callippus, het gedurfd om door giften de overwinning van de vijfkamp naar zich toe te trekken. Daarom vervolgt Pausanias aldaar als volgt te spreken: (Pausanias, ibid.) “Het is ter herinnering nagelaten dat na Eupolus een zekere Callippus de Athener zijn tegenstanders de kroon van de vijfkamp met geld afhandig heeft gemaakt. Dit gebeurde tijdens de honderdtwaalfde Olympiade. Toen de Eleërs de boete hadden geëist van Callippus en degenen die met hem onder één hoedje hadden gespeeld, hebben de Atheners wel gezanten gestuurd om de boete kwijtgescholden te krijgen; maar toen de Eleërs zich niet lieten vermurwen, waren de Atheners zo trots dat zij, hoewel uitgesloten van de Olympische markt, toch weigerden te betalen wat was geoordeeld, totdat de Delphische Apollo, aan wie zij het vroegen, antwoordde dat hij niets zou antwoorden voordat ze de Eleërs genoegdoening hadden gegeven. Van het geld van deze boete zijn evenveel beelden van Jupiter opgericht als van de vorige, en daarop zijn verzen van geen zachtere inhoud geschreven dan die welke over de boete van Eupolus gingen. En inderdaad,
Boek - pag. 349
de eerste inscriptie geeft te verstaan dat die beelden zijn opgedragen op bevel van het orakel, dat het oordeel van de Eleërs betreffende het bedrog in de vijfkamp goedkeurde. Het tweede en derde waren eveneens tot lof van dat oordeel. Het vierde leerde dat men naar de overwinning moest streven niet door geld, maar door dapperheid. Het vijfde toont waarom ze zijn opgericht. Het laatste van allen vertelt dat antwoord van de Delphische Apollo, waardoor die vijfkampvechters terecht veroordeeld werden verklaard.”
Dergelijk bedrog is ook bij het worstelperk voorgekomen, maar niet minder als een voorbeeld voor allen veroordeeld en gestraft. Hiervan heeft Pausanias het volgende opgetekend: (Pausanias, ibid.) “Daarenboven zijn er twee beelden opgericht uit boetes van het worstelperk; maar hun namen zijn niet alleen mij, maar ook zelfs de oude kroniekschrijvers van de Eleïsche zaken onbekend. Hun inscripties zijn erbij gezet: een ervan verklaart dat de Rhodiërs het bedrog betreffende het worstelen aan de Olympische Jupiter met geld hebben moeten betalen; het andere, dat het beeld is opgericht uit de boete die was opgelegd aan degenen die door slecht bedrog de worstelpalm verdiend hadden. Dezelfde kroniekschrijvers melden dat de overige beelden toen zijn opgericht, toen tijdens de honderdachtenzeventigste Olympiade Eudelus van Philostratus geld aannam. Eudelus was zeker een Rhodiër. Maar in de publieke archieven van de Eleërs, waardoor de herinnering aan degenen die overwonnen hebben bewaard wordt, heb ik een bijna afwijkend verhaal gevonden, namelijk dat Strato de Alexandrijn op de honderdachtenzeventigste Olympiade op
Boek - pag. 350
dezelfde dag gekroond zou zijn voor de pancratium- en de worstelstrijd, enzovoorts.”
Nog vertelt dezelfde Pausanias een ander voorbeeld van bedrog zonder omkoping, en de veroordeling daarvan, in de persoon van Theagenes de Thasiër, gebeurd met betrekking tot het pancratium. (Pausanias, boek 6) Hij zegt: “Want toen Theagenes de Thasiër tijdens dezelfde spelen de palm van het vuistgevecht en het pancratium begeerde, heeft hij wel Euthymus met de cestus overwonnen, echter heeft hij de olijfkrans voor het pancratium niet ontvangen, omdat hij geoordeeld werd in de vorige strijd de tegenstander met bedrog te hebben uitgeschakeld. Op bevel van de bouwmeesters moest hij een talent aan Jupiter betalen als heilige boete, en eveneens nog een ander talent aan Euthymus, om de aangedane hoon te vergoeden. En inderdaad, Theagenes heeft op de zesenzeventigste Olympiade aan Jupiter het bevolene betaald; maar omdat hij de rest van de boete weigerde, is hij niet in het vuistperk getreden. Daarom is op die en de volgende Olympiade de kroon toegekend aan Euthymus, enzovoorts.”
Nog meer dergelijke voorvallen vinden we bij Pausanias: (Pausanias, boek 5) want hij vertelt dat er op de tweehonderdzesentwintigste Olympiade twee buitenlandse vuistvechters zijn geweest, namelijk Egyptenaren met de namen Didas en Sarapammon, die een akkoord sloten over de zege. Didas gaf, Sarapammon ontving het geld; beiden werden derhalve beboet. En verder vertelt Pausanias dat er eens een dergelijk bedrog is gebeurd met medeweten van de vaders van de strijdenden. De vader van de ene kant was Damonicus, een Eleër, en zijn zoon
Boek - pag. 351
Polyctor; van de andere kant Sosander, een Smyrniër, vader en zoon met dezelfde naam. Damonicus, die erop gebrand was dat zijn zoon in de worstelstrijd zou winnen, kocht Sosander om, zodat hij zich zou laten overwinnen. Dit kwam echter uit, en zelfs de ouders moesten een boete betalen. Dit zou gebeurd zijn op de honderdtweeënnegentigste Olympiade.
Maar op dezelfde plaats spreekt Pausanias er ook van dat iemand door rechterlijke uitspraak een boete kon krijgen als hij niet op de juiste dag verscheen, namelijk wanneer hij zijn naam op de rol had laten inschrijven. (Pausanias, ibid.) Dit zou een Alexandrijn overkomen zijn (dus een Egyptenaar, net als die twee waar we zojuist over spraken; wat bevestigt dat de spelen in die tijd al behoorlijk aan het ontaarden waren, omdat er ook niet-Grieken mochten komen, wat van oudsher niet geoorloofd was, zoals op zijn tijd is aangegeven), een Alexandrijn, herhaal ik, met de naam Apollonius, met de bijnaam Rhantes. Want toen hij op de vastgestelde dag niet verscheen, werd zijn boete genoemd, en het kon hem niet vrijpleiten om voor te wenden dat hij door tegenwinden bij de Cycladen was opgehouden en niet had kunnen komen. Want ook Heraclides, eveneens een Alexandrijn, sprak dit tegen, en hem werd de kroon gegeven zonder gestreden te hebben, een kroon ‘zonder stof’ genoemd, die zowel aan iemand die geen tegenpartij had gevonden, als aan de overwinnaar werd gegeven. Maar hierdoor werd Apollonius Rhantes razend van woede, vloog op Heraclides af met zijn ijzeren handschoenen, dat is, de cestus, en dwong hem om toevlucht en bescherming te zoeken bij de bestuursleden. Maar dit in het bijzonder kwam Apollonius
Boek - pag. 352
duur te staan. Dit was zo ongeveer rond de tweehonderdachttiende Olympiade.
De Spel-rechters legden ook wel eens iemand een boete op vanwege zijn lafhartigheid. Paufanias zegt dat dit gebeurd is rond de tweehonderdeenste Olympiade in de persoon van Serapion, ook een Egyptenaar: (Pausanias, ibid.) want die trok zich terug uit vrees voor de tegenstanders. Maar deze was de eerste en laatste, niet alleen van de Egyptenaren, maar ook van alle naties, die deze smaad ondervond, zoals Pausanias opmerkt.
Maar in geval van bezwaar kon iemand in beroep gaan tegen de Spel-Rechters bij de Olympische of Eleïsche Raad, en de Nomophylakes (Wetbewakers), waarover elders is gesproken. Dit blijkt wederom uit Pausanias in de zaak van Eupolemus de Eleër en Leo de Ambracioter: (Pausanias, boek 6) “Van Eupolemus de Eleër wordt verteld dat toen er drie bestuursleden aan het einde van de baan zaten, twee van hen de palm aan Eupolemus gaven, maar de derde aan Leo de Ambracioter; en dat Leo, nadat hij in beroep was gegaan bij de Olympische Raad, elk van die twee, door wier vonnis hij was afgewezen, met een zware boete gestraft heeft.” Op dezelfde manier was er bij de Pythische Spelen een beroep mogelijk, namelijk van de dertig Amphictyonen, die daar als Rechters zaten, naar de Agonothetes (Opper-Spel-Bezorger), en van daaruit nogmaals en verder naar de Romeinse keizer, met name in latere tijden, toen de Grieken onder de alleenheerschappij van de Romeinen gebonden waren. Dit had Clemens Byzantinus bijna de overwinning in het treurspel doen verliezen, omdat men hem niet wilde toelaten te appelleren bij de belegerende Romeinen, aangezien Byzantium, dat is Constantinopel, toen door de
Boek - pag. 353
Romeinen belegerd werd. Echter, de spel-bezorger Hippodromus kwam ertussen, wees Clemens de prijs toe en nam afscheid van die Rechters die tegen hun eed in een onrechtvaardig vonnis hadden geveld. Zie hierover, en meer zaken die hierop betrekking hebben, wat Faber geleerd, naar zijn gewoonte, heeft opgetekend. (Faber, boek 3, hoofdstuk 23)
Nadat alles onderzocht en overwogen was, verklaarden de eerdergenoemde Rechters de overwinnaar en maakten hem zo bekwaam en gerechtigd tot de prijs, die hij ook direct daarna ontving. En dit was het edelste deel van hun ambt, aangezien het vreugdevoller is en een blijer beeld oproept om goed te keuren, te rechtvaardigen en te belonen, dan te veroordelen en te straffen. Het vellen van het oordeel ging als volgt: de Rechters werden verdeeld in groepen van drie, en elk drietal had het toezicht over een afzonderlijk spel, zoals eerder is aangegeven. Vervolgens verklaarde elk drietal de overwinnaar van dat spel waarover het ging, en dat naar de meerderheid van stemmen, zoals blijkt uit het geval van Leo de Ambracioter, die door twee stemmen, als de meerderheid van drie, van de overwinning werd uitgesloten, tot op het punt dat hij genoodzaakt was in beroep te gaan bij de Olympische Raad, waar werd bevonden dat ze hem onrecht hadden aangedaan, waarom ze een boete kregen. (Pausanias, boek 6) Degenen die over de vijfkamp gingen, verklaarden de vijfkampwinnaar; die over de wedloop de winnaar van de loop; die over het vuistgevecht, de worsteling, het pancratium enzovoorts verklaarden evenzo de winnaars van
Boek - pag. 354
diezelfde Spelen. Maar zij verklaarden niet alleen de hoof-overwinnaar van elk Spel (hoewel die als eerste en voornamelijk), maar omdat ter troost van dappere mededingers ook enkele tweede en derde prijzen waren ingesteld, zoals nog gezegd zal worden, verklaarden ze ook de tweede overwinnaar, en de derde, en stelden hen daarmee bekwaam en gerechtigd tot hun vastgestelde prijzen. (Faber Agonisticus, boek 3, hoofdstuk 21) Ja, omdat de Spelen niet allemaal tegelijk op hetzelfde uur, maar na elkaar werden gehouden, en de meest bekwame waaghalzen dus aan meer dan één spel konden deelnemen en, bij voorspoed, in meer dan één konden winnen – bijvoorbeeld in de wedloop, het vuistgevecht, de worsteling en het pancratium, zoals als voorbeeld Caper, de zoon of leerling van Pythagoras, op dezelfde dag in de worsteling en het pancratium als meester optrad (Pausanias, boek 6); net zoals dit ook gebeurde met Straton van Aegina, zoon van Corragus, die ook nog op de volgende Olympiade en elders overwon (Aelianus, Varia Historia, boek 4, h. 15) – zo overwon ook in de Pythische Spelen Paeanius de Eleër door worstelen en vuistgevecht. (Pausanias, loc. cit.) Maar Clitobolus de Thebaan overwon in de Isthmische Spelen in drie verschillende Spelen, namelijk door vuistgevecht, worstelen en pancratium, volgens het getuigenis van Pausanias en Alcaeus. (Anthologia, boek 4) Bij Lucianus wordt Timon door een vleier geprezen dat hij in Olympia op één dag het vuistgevecht, de worsteling en de wedloop, ja zelfs de wagenrace en de veulenkar, had gestreden en gewonnen. (Lucianus in Timone) Met zo'n speler, die twee strijdspelen op één dag met overwinning had volbracht, vergelijkt Plutarchus veldheer Cimon, omdat hij, naar het zeggen van C. Nepos, tweemaal op één dag, eerst te water bij Mycale, en daarna na het ontschepen van de troepen te land, had gevochten en overwonnen. (Plutarchus & C. Nepos in Cimone) Omdat dit dus zo gebeurde, herhaal ik, moesten de Olympische Rechters, elke rechterlijke bank, om zo te zeggen, doende wat haar toekwam, ook over dezen oordelen en hen tot alle prijzen wettigen.