Boek - pag. 365
VIERDE HOOFDSTUK.
De verschillende prijzen, kleinere en grotere. Kleinere, zoals eerstelingen. Witte steen. Of die wel echt aan de overwinnaars werd gegeven. Zij ontvingen nieuwe gewaden. Wat 'paragandae' zijn. Palmtwijgen aan hen gegeven als teken van overwinning. Het waren twijgen met hun vrucht. Sommigen menen dat die overhandiging 'geving' werd genoemd. Anderen verstaan er iets anders onder. Heilige Spelen en de geschenken daarvan. Geschenken van de mindere Spelen. Palmtakken tentoongesteld. Ze rezen uit een schijf. Afbeeldingen van Mercurialis. Oorsprong van dit gebruik van palmtakken. Waarom juist van palmbomen. Aansporing tot handgeklap en gejuich. Het klappen en juichen van het volk zelf. Bestrooiing met bladeren en bloemen.
§. I.
Nu moeten we het hebben over de prijzen en de omstandigheden, bijkomstigheden, gevolgen en vruchten daarvan.
§. II.
Wat de prijzen betreft, moeten we opnieuw onderscheid maken tussen de kleinere en de grootste. Van deze grootste prijzen moeten de kleinere als onderpand, voorboden en eerstelingen worden beschouwd.
Boek - pag. 366
§. III.
We zullen tot deze eerstelingen nu niet rekenen dat men tot overwinnaar werd verklaard, als zodanig werd uitgeroepen, genoemd en gepresenteerd. Hoewel dit alles enerzijds een uitzonderlijke eer was en anderzijds een zekere verzekering van de hoofdprijs, zullen we alleen de tastbare zaken behandelen die hun werden overhandigd toen ze voor de rechters en prijsuitdelers verschenen.
§. IV.
Hiertoe rekenen we dan ten eerste (in de volgorde van opsomming, niet wetende of deze zelfde volgorde, die we verder willen aanhouden, in de praktijk ook daadwerkelijk werd gevolgd) dat er misschien een witte stemsteen werd gegeven aan de Olympische overwinnaar, of in ieder geval af en toe aan bepaalde overwinnaars in andere schouwburgen (Wanneer in Openbaring 2:17 de verheerlijkte Christus de overwinnaar belooft een 'witte stemsteen' te geven, door ons vertaald als een witte keursteen, dan verschillen de uitleggers sterk van mening over wat men daardoor moet verstaan en waarop gezinspeeld wordt. Wij mengen ons niet in die discussie, maar merken alleen op dat sommigen hier het oog hebben op de witte steen die men de Olympische overwinnaar gaf. Zie Arethas Caesariensis, Pererius, Hammondus en anderen. Ook kan men over de 'witte stemsteen' nalezen wat Saldenus Ot. Theol. lib. 1. Exerc. 8., M. Chr. Dav. Funccius in zijn dissertatie over de 'witte stemsteen' en meer van dergelijke geleerde helden daarover geleerd hebben geschreven. Lydius Agon. cap. 39.). Dit is een steen zoals men in de oudheid gebruikte om een oordeel of stem uit te brengen over een bepaalde zaak, of voor de verkiezing van overheidspersonen. In dat laatste geval mag hij de naam 'keursteen' dragen (omdat men er de 'keur', de verkiezing, mee deed). Hij was wit om de
Boek - pag. 367
overwinnaar van de overwinning en de prijs te verzekeren, aangezien de witte kleur was voorbehouden aan overwinning en voorspoed, in tegenstelling tot de zwarte kleur, die afwijzing, nederlaag en veroordeling betekende. Ongetwijfeld stond op deze witte steen de naam van de overwinnaar met de nieuwe eretitel 'Olympisch Winnaar' of 'Heilige Winnaar', of 'Winnaar van dat en dat Spel', of misschien nog een bijzondere, nieuwe naam en lof (die niemand in eerste instantie kon weten, behalve degene die hem ontving). Dat zo'n stem- of keursteen aan de overwinnaars werd gegeven, bevestigt Aretas (Aretas in Apoc 2: 17.), die zegt: "Hij heeft hier de witte stemsteen geplaatst, omdat die bekend was bij degenen die in de schouwburgen en renbanen streden, en aan de overwinnaars werd gegeven." Sommigen, en in het bijzonder Faber (Faber Agon. lib. 2. cap. 9. 33.), betwijfelen echter of er ooit zo'n keursteen aan de overwinnaars van de Spelen werd gegeven, omdat de oudheid er zo weinig over vermeldt. Daarom hebben we het hier ook slechts onder voorbehoud een plaats willen geven. Anderen geven toe dat er wel aan de Olympische strijders een steentje, of iets wat zo genoemd werd, werd gegeven vóór het begin van het Spel (Brichtmannus in eundem locum.). Zij verstaan daaronder het lot dat elke deelnemer trok, waarover we het eerder hebben gehad. Dat lijkt ons echter nog onwaarschijnlijker. Het kan zijn dat het in overoude tijden gebruikelijk was zo'n steentje te geven, maar dat de uitreiking daarvan later is vervangen door, of als teken is gaan gelden voor (zoals Faber wil) wat naderhand 'geving' werd genoemd (waarover hierna meer), en dat de uitreiking van het steentje daarom in de vergetelheid is geraakt. Maar in twijfelachtige zaken kunnen we niet zomaar iets vaststellen. Als
Boek - pag. 368
het echter zo zou zijn dat de overwinnaar zo'n witte steen ontving, zou men verder kunnen denken dat hij die niet alleen mocht beschouwen als een zeker bewijs dat de rechters hem de stem van de overwinning hadden gegeven, maar ook als iets waarmee hij dat te allen tijde voor de hele wereld, als met zegel en brief, kon bewijzen. Het is ook niet vergezocht te veronderstellen dat hij de steen daarna misschien gebruikte bij stemmingen, verkiezingen en dergelijke heuglijke verrichtingen, en telkens door dit teken de herinnering aan zijn overwinning en roem vernieuwde.
§. V.
Ten tweede kregen de overwinnaars nieuwe gewaden, of rokken (Lucianus in Demonaɛt.). Dit blijkt uit Lucianus, die zegt: "Op een zekere keer, toen een kampvechter door hem werd uitgelachen omdat hij, hoewel hij een Olympisch overwinnaar was, in een gebloemd kleed werd gezien, gooide die hem een steen naar het hoofd, zodat het bloed eruit vloeide." Zo vertelt ook Vopiscus (Vopiscus in Aureliano cap. 46.) dat de prijzen voor de strijders kledingstukken omvatten, want hij schrijft hun zijden onderrokken toe, en linnen 'paragandae'. Dit laatste woord kan kledingstukken, spreien, of banden, riemen en boorden betekenen; het woord 'paragandae' heeft namelijk een vrij dubbelzinnige betekenis. Hierover kan men meer lezen bij Turnebus (Adr. Turnebus Adverf. l. 9. c. 11.) en Matthias Martinius (M. Martinus Lex. Phil. in voce.). Buxtorfius (M. Martinus Lex. Phil. in voce.) toont aan dat het een Syrisch woord is, bij hen geschreven als 'pargod' en 'pargoda', wat in die taal zowel gordijn, voorhangsel, sprei, als kleed en rok betekent. Misschien bedoelt Vopiscus hier overkleden of mantels, die over de zijden rokken werden heengeslagen.
Boek - pag. 369
Deze waren in de oudheid bij de Grieken, zo lijkt het, wit en zuiver (Buxtorfius Lex. Talm.). Om die reden werd van de overwinnaars gezegd dat ze 'het witte kleed droegen' (Buxtorfius Fil. in Lex.). Dit sluit echter niet uit dat het purperen boorden of randen kon hebben. Het schijnt dat de Olympische overwinnaars (Chald. Syr. in voce) als teken van hun overwinning en zegepraal met zulke witte gewaden werden getooid, omdat zij, als winnaars van een heilig, dat wil zeggen aan een god gewijd spel, als 'heilige overwinnaars' werden beschouwd, en verder als geheiligden en zelfs als priesters. Zoals Faber uit Plutarchus vertelt (Faber Agon. lib. 2. cap. 12.), kwamen zij in Antiochië de Romeinse veldheren, die destijds door de staat waren gezonden, in zo'n kleed en tegelijkertijd gekroond tegemoet. Volgens diezelfde Faber zijn de kleren van de Olympische winnaars later echter veranderd in beschilderde, gepalmde of gebloemde gewaden. Isidorus (Isidorus Orig. lib. 19. cap. 24) beschrijft dit als volgt: "Dit werd een gepalmde toga genoemd, die degenen verdienden die de palm behaalden op de vijanden. Deze werd ook de beschilderde toga genoemd, omdat zij de overwinningen met palmen erin geweven had." Deze verandering had al plaatsgevonden vóór de tijd van Lucianus, die, zoals Faber opmerkt, vertelt dat een Olympisch overwinnaar werd uitgelachen omdat hij een gebloemd kleed droeg; een passage die we zojuist hebben aangehaald. Misschien was die overwinnaar echter de eerste die zo'n kleed op het Olympisch veld kreeg en kon hij daarom vanwege het ongewone en nieuwe worden uitgelachen. Men heeft ongetwijfeld besloten de overwinnaars te tooien met zo'n kleed, dat met
Boek - pag. 370
ingeweven palmen beschilderd was, omdat de palm het teken en een deel van de prijs van de overwinning was, en omdat de overwinnaars voortaan door dit kleed hun behaalde zege konden uitbeelden en tonen. Hiervan lijkt het afkomstig te zijn dat ook de Romeinse krijgsoverwinnaars met zulke gepalmde en gebloemde ererokken werden versierd. Verder lijkt het ons toe dat de linnen 'paragandae', waar Vopiscus over spreekt, zelf zulke gepalmde en gebloemde ererokken waren; de stof was namelijk linnen, de basis wit, maar als het ware beschilderd door de ingeweven palmen en bloemen.
§. VI.
Ten derde werd aan de Olympische overwinnaars een palmtwijg gegeven (De palmtwijgen waren van oudsher een teken van overwinning en werden als zodanig vaak in de handen gedragen. Zie dit ook in Johannes 12:13, Openbaring 7:9, en ook in de apocriefe boeken 1 Makkabeeën 13:51, 2 Makkabeeën 10:7 en 4 Ezra 2:45-46. Zie Ursinus' Arboret. Bibl. cap. 41. §. 18.). Dit was niet de prijs van de overwinning, maar een teken ervan, zegt de beroemde Paschalius (Paschalius de Coron. lib. 6. cap. 22.) heel treffend, in het voetspoor van Julius Pollux (Pollux Onomaft. lib. 3. cap. 3.) en Aristeides. Hoewel palmenloof, gevlochten tot een kroon, overigens als een algemene prijs en kroon voor allerlei overwinnaars in alle spelen werd beschouwd, zoals Plutarchus (Plutarchus Sympof. lib. 8. probl. 4.) en na hem anderen al lang geleden duidelijk hebben verklaard. Plutarchus' woorden duiden hierop wanneer hij vraagt: "Waarom heeft bij de heilige wedstrijden elke strijd zijn eigen krans, maar is de palm voor allen gemeenschappelijk?" Hier past wat Pausanias zegt (Pausanias lib. 8.): "Bij de meeste wedstrijden is de krans van palm; maar de overwinnaar heeft overal ook een palmtak in de rechterhand."
Boek - pag. 371
Vanwege de overhandiging van deze tak werden de spelrechters 'tak-gevers' genoemd: "Want zij gaven de tak aan de overwinnaars als een zeker pand van de overwinning." Daarom zegt Cassiodorus (Cassiodorus lib. 2. cap. 28.) ook niet onaardig: "de palmtak toont het volk dat de kampvechter de overwinnaar is." De palmtakken die werden gegeven, waren twijgen met hun vrucht (de dadels), die 'baia' werden genoemd, alsof men 'biaia' zei, omdat ze met geweld werden afgescheurd (Dergelijke takken van palmbomen droeg de menigte eens eerbiedig de Heer Jezus tegemoet, toen Hij in een zegetocht naar Jeruzalem trok (Johannes 12:13). Zie hierover uitgebreider Lydius' Agon. Sacr. cap. 44.). De overhandiging van deze tak, om die als teken van overwinning voor en na de kroning in de rechterhand te dragen, werd bij de Grieken met haar eigen naam 'geving' genoemd (*Wanneer in Jakobus 1:17 wordt gezegd: 'alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven', dan is het voor uitleggers de vraag welk onderscheid er is tussen 'dosis' (gave) en 'dorema' (gift). De beroemde Coccejus zegt: 'dosis' is algemener en omvat ook goederen die Gods vijanden ontvangen, maar 'dorema' is specifieker en duidt op de goederen die men aan het einde in de eeuwigheid zal bezitten. Wij twijfelen er niet aan dat 'dosis' een kleinere gave betekent, waarmee de Heer de nog niet-volmaakten beloont, en 'dorema' een grotere gift, waarmee Hij de volmaakten begiftigt. Dit is een zinspeling op de beloningen van de wedstrijdspelers, die eerst kleiner waren en als onderpand, voorbode en eerstelingen golden, en daarna groter en wezenlijker werden. Faber Agonist. lib. 2. cap. 25 in fine), volgens de mening
Boek - pag. 372
van Paschalius (Paschalius loc. cit.), die dit probeert te bekrachtigen met deze woorden van Clemens Alexandrinus (Clemens Alexandrinus Paedag lib. 2. cap. 8.): "Maar bij de wedstrijden ging eerst de 'geving' aan de kampvechters vooraf, daarop volgde het applaus, ten derde de bladstrooiing, en als laatste de krans." Casaubonus (Cafaubonus ad Suetonium in Nerone cap. 25.) leest 'aitesis' in plaats van 'dosis' en wil, met anderen zoals Mercurialis (Mercurialis de Art. Gymnaft. lib. 1. cap. 14) en Faber, dat Clemens bedoelt dat de genoemde dingen, elk op hun tijd, de prijs van de overwinning waren. Vroeger was dat de 'geving' van 'echte prijzen', zoals drievoeten, purperen gewaden, goud, zilver, enzovoort (waarover later meer). Toen dit ophield, zou het 'bedelen' de plaats hebben ingenomen, wat hij verklaart als het bedelen of op zijn minst vragen om giften van de toeschouwers door de strijder. Toen ook dit als prijs ophield, zou de 'bladstrooiing' in de plaats zijn gekomen, en daarna zou de kroon de prijs zijn geweest. Omdat Casaubonus er echter bij zegt dat Clemens niet wil zeggen dat na de invoering van de kroon die eerdere zaken volledig in onbruik raakten, maar slechts minder gebruikelijk werden, lijkt het ons dat Clemens – en ook Casaubonus – bedoelt dat deze dingen (voorheen de prijzen) nu als voorbereiding op de kroon werden gegeven. Daarom zullen we ze, in het vervolg, op die manier verklaren, en wel volgens de gebruikelijke lezing van 'geving', enzovoort. Ik zeg dus opnieuw dat Paschalius wil dat de palmtak, of de overhandiging ervan, met de naam 'geving' werd aangeduid. Hij probeert dit te bevestigen met de genoemde woorden van de Alexandrijn, hoewel Mercurialis en Faber er anders over denken. De eerste
Boek - pag. 373
vraagt zich af of er niet misschien een 'uitdeling' mee werd bedoeld (Faber lib. 2. cap. 9.), in welke betekenis het Griekse woord bij Herodianus voorkomt, of misschien liever een kleine gift, die in latere tijden te gering werd geacht. Faber wil dat de 'geving' een uitdrukking is van de 'geld- of gavespelen', dat wil zeggen, spelen waar gestreden werd om geld en gaven, en niet om de kroon. Deze laatste werden 'heilige' spelen genoemd, en niet de eerste, zoals Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 3.) en Budaeus (Pollux Onomaft. lib. 3. cap. 30.) uit Pollux aanwijzen, wat Faber echter vanuit dezelfde Pollux tegenspreekt. Maar hoe het ook zij met de naam 'heilig', de gaven die in zulke spelen te verkrijgen waren, waren drievoeten, koperen vaten, kruiken, zilveren drinkbekers, gevoerde mantels, purperen kleding, schilden en andere fraaiigheden. Hierbij werden echter ook wel palmtakken en kronen gevoegd, zoals blijkt uit wat Vergilius (Virgilius AEn. lib. 5. vs. 109.) als volgt beschrijft: "Eerst worden de geschenken voor ieders ogen in het midden van de renbaan geplaatst: heilige drievoeten, en groene kransen, en palmen, de prijs voor de overwinnaars, en wapens, en met purper geverfde kleding, en talenten zilver en goud." In kleinere en armoedigere spelen werd slechts een beker of kop aangeboden en gegeven, zoals blijkt uit Athenaeus (Athenaeus Deip. lib. 11.). Dergelijke gaven waren vroeger de prijzen van de Olympische spelen zelf, toen de kroon voor dat doel nog
Boek - pag. 374
niet was ingevoerd. Want ook Strabo (Strabo lib. 8.) wijst erop dat ten tijde van de Trojaanse oorlog de kroon in het Olympisch spel niet bekend of weinig beroemd was. Faber (Faber loc. cit.) oppert verder of de 'geving' misschien een stukje koper of een penning was, die naast de kroon als een bijprijs aan de overwinnaars werd gegeven, maar hen niet zo rijk kon maken als de rentmeester van een rijk man, zoals Galenus (Galenus protrept. ad artes.) erover schertst. Over deze zaak heeft ook Xenophanes van Colofon gesproken in enkele verzen die te lezen zijn bij Athenaeus (Athenaeus Deip. lib. 10. fub. init.). Dan oppert Faber nog dat met het woord 'geving' ook vaak de kroonuitreiking zelf wordt bedoeld. Zo vindt hij het gebruikt bij Pindarus (Pindarus Pyth. od. 8. ftr. 4.): "U heeft, koning, weer op uw feestdagen de gift, zozeer begeerd, roemrijk thuisgedragen." En nogmaals (Idem Pyth. od. 9. ftr. 2.): "Wie de grote gift, Griekenlands vermaak, krijgt, stijgt boven drift, nijd en onlustzaken."
Boek - pag. 375
Met hetzelfde doel haalt hij aan dat Dionysius Areopagita (Dionysius Areopag. Eccl Hier. cap. 7.) ook gezegd zou hebben: "de gift, of de uitreiking van de heilige kronen." Hierover merkt Lydius (Lydius Agon. cap. 34.) niet onterecht op dat het niemand vreemd moet lijken dat 'geving', dat zo nauw met de kroon verbonden is, ook voor de kroon zelf gebruikt wordt, te meer omdat niet lang na de 'geving' de overhandiging van de kroon volgde. Maar misschien hebben we te uitvoerig over de 'geving' gesproken. We keren dan terug naar de palmtak, die ons daartoe heeft geleid, en waar we nog even bij stil moeten staan.
§. VII.
De palmtakken die als zegeteken gegeven zouden worden, werden voor het oog in de loopbaan, op een verheven plaats, vanaf het begin van het spel en gedurende de hele duur ervan, tentoongesteld. Dit blijkt uit de algemene gang van zaken rondom de prijzen en prijstekens. Daarom heeft ook Vergilius, in de passage die we hierboven aanhaalden, bij de opsomming van de prijzen ook de palmen vermeld, zeggende: "En zegetakken, en ook kransen, groen van blad, om het hoofd van de overwinnaar zegevierend te omvatten." Bovendien stonden ze zo tentoongesteld dat ze uit een schijfachtige pot rezen, als uit een bloempot, en ongetwijfeld in een aantal gelijk aan het aantal deelnemers. Dit wordt waarschijnlijk gemaakt door twee figuren die Mercurialis (Mercurialis de Art. Gym. lib. 2. cap. 5.) heeft getoond. Hier ziet u op elk drie balspelers, en bovendien op de eerste, die afkomstig is van de penningen van GORDIANUS III, op een bekranste tafel een kruik met een pot staan, waaruit drie palmtakken rijzen, met 'Spelenorganisatie' (hoewel
Boek - pag. 376
in mijn boek, ongetwijfeld door een drukfout, 'AGONOTHESIA' met een C wordt gelezen) als opschrift op de buik. De laatste afbeelding, die volgens Mercurialis afkomstig is van de penningen van M. AURELIUS ANTONINUS, gevormd in Constantinopel, heeft als opschrift op de buik: 'AKTIA, PYTHIA', aangezien deze bedoeld waren voor de Pythische Spelen die in ACTIUM werden gevierd ter ere van AUGUSTUS, vanwege zijn overwinning in de zeeslag op ANTONIUS en CLEOPATRA. Daarom weet ik niet welke figuur Faber in dit hoofdstuk van Mercurialis heeft gezien, waar behalve het woord 'AKTIA' de letters AI staan. Het zou de eerste moeten zijn, omdat hij zegt dat ze op een bekranste tafel staat. Maar ook daar vind ik die letters niet, alleen 'Spelenorganisatie'. Daarom lijkt het ons dat Fabers ijver onnodig is geweest toen hij probeerde de betekenis van die letters te vinden. Hij vroeg zich af of ze de middelste letters van 'BAIA' (palmtakken) waren, waarbij de voorste en laatste letters door de tand des tijds waren afgesleten, zodat het volledige opschrift 'Pythische palmtakken' zou zijn geweest. Want, zoals we hierboven zeiden, 'baia' betekent palmtakken. Tegelijkertijd laat hij de gissing toe of 'AI' niet een uitroep van verwondering en wens is, het eerste deel van 'ai' of 'aiai', om de grootsheid van het geluk dat met de palm te behalen was, en het verlangen om die te grijpen, aan te duiden. Maar als er een figuur getoond zou worden, een penning van ANTONINUS, waarbij van het laatste woord zoveel was afgesleten dat er alleen de twee letters A en I te zien waren, en de plaats van de afslijting dit niet tegensprak, dan zou men redelijkerwijs kunnen denken dat de voorste A en de I overblijfselen waren van het woord AKTIA, en dat men die interpretatie, en geen andere, ruimte moest geven.
Boek - pag. 377
§. VIII.
Dat de palmtakken als zegeteken aan de overwinnaar in de hand werden gegeven en als overwinningskroon op het hoofd werden gezet, zou zijn oorsprong vinden in het feit dat THESEUS, toen hij in Delos een wedstrijd voor APOLLO organiseerde, de overwinnaars met de palm zou hebben gekroond. Deze oorsprong wordt door Pausanias aangewezen (Pausanias lib. 8.) en ondersteund met een getuigenis uit Homerus, zeggende: "Men denkt er op deze wijze over: Theseus zou, toen hij (naar men zegt) van Kreta terugkeerde, in Delos een wedstrijd voor Apollo hebben georganiseerd en de overwinnaars met de palm hebben gekroond. Dit, zo zegt men, is de oorsprong. Van de palm in Delos heeft ook Homerus melding gemaakt in zijn verhaal over Odysseus bij de dochter van Alcinous." Bij die kroning zal ongetwijfeld de overhandiging van de tak vooraf zijn gegaan, en dezelfde werkwijze is op het Olympisch terrein in gebruik gebleven, met als enige verschil dat in plaats van een palmkroon, na de overgave van de palmtak, een olijfkroon op het hoofd werd geplaatst. Bij krijgsoverwinningen werd daarentegen een lauriertak in de handen gestoken en een kroon van laurier op het hoofd gezet, zoals blijkt uit dit vers van Tibullus (Tibullus lib. 2. eleg. 5. in fine.), gezongen ter ere van de zegevierende MESSALA: "De soldaat zelf, met laurier in de hand, met wilde laurier gekroond, zal luidkeels 'io, triomf!' zingen."
Boek - pag. 378
Het is echter tevens zeker dat de Romeinen, in navolging van de Grieken, overwinnende palmtakken gaven. Dit blijkt duidelijk uit Livius' woorden: "In datzelfde jaar (namelijk toen Sp. Carvilius en L. Papirius consuls waren) hebben zij die zich in de oorlog goed hadden gedragen voor het eerst gekroond de Romeinse Spelen aanschouwd; en palmtakken, een gewoonte die toen voor het eerst uit Griekenland was overgenomen, werden aan de overwinnaars gegeven."
§. IX.
De reden waarom juist een tak van een palmboom aan de overwinning werd toegeschreven en aan de overwinnaars werd gegeven, verdient nader onderzoek. Bij dit onderzoek komt de bespreking van Ursinus' woorden (Ursinus Arboret. Bibl. part. 1. feɛt. 4. cap. 41. num. 18.) over Plutarchus' overweging ons te pas: waarom hadden alle spelen de palm, terwijl elk spel zijn eigen specifieke kronen had? "Of gebeurde het vanwege de schoonheid? Of met het oog op haar lange levensduur en het feit dat ze geen enkel uitgesproten blad afwerpt? Of omdat ze aan Apollo Pythius, de voorzitter van de spelen, was toegewijd? Of omdat ze, volgens de Babyloniërs, driehonderdzestig soorten deugden voortbrengt? Of ten slotte, omdat ze zich door geen zwaarte naar beneden laat drukken, maar ertegen opstoot?" Over deze zaken kan men ook de geleerde redeneringen van Paschalius nalezen (Paschalius lib. 6. cap. 20.). Het laatste punt komt zeker in het bijzonder in aanmerking (nadat we eerst opmerken dat de palmtak misschien als prijsteken aan de kampvechters werd voorgesteld omdat de palmboom vanwege zijn
Boek - pag. 379
hoogte en scherpe schors zeer moeilijk te beklimmen is, om aan te geven dat zij die niet anders dan door zware arbeid zouden kunnen verkrijgen). Daarom zegt Lydius, gebaseerd op anderen (Lydius Agon. facr. cap. 44.): "want zoals de palmtakken, hoewel door een zwaar gewicht gedrukt, onder de last niet bezwijken, maar zich als met nieuwe krachten hoger proberen op te heffen, zo draagt een dappere kampvechter de inspanning en ontwijkt die niet door laffe zwakheid, noch bezwijkt hij eronder, maar hij bemoedigt en verhardt zich tegen de moeilijkheden, zodat tegelijkertijd de krachten van lichaam en ziel versterkt en vermeerderd worden." Dit zijn bijna de woorden van Plutarchus (Plutarchus Sympof. lib. 8. probl. 4.): "Want de natuur van het hout van de palmboom is zodanig dat, als men er een groot gewicht op plaatst en drukt, het niet naar beneden meegeeft, noch buigt, maar tegen het gewicht in opveert." Aulus Gellius heeft een deel hiervan als volgt weergegeven (A. Gellius Noɛt. Attic. lib. 3. cap. 6.): "Als je (zegt hij) op het hout van de palmboom grote gewichten legt, en zo zwaar drukt en belast dat het de grootte van de last niet kan dragen, dan buigt de palm niet naar beneden, noch krimpt hij ineen, maar hij stijgt op tegen de last en duwt opwaarts, zich naar boven krommend." Daarom, zegt Plutarchus, heeft men de palm als teken van de overwinning ingesteld bij de wedstrijden, aangezien de natuur van dit hout zodanig is, dat het niet wijkt voor wat drukt en verdrukt. De natuur van de palm is op die manier ook door Xenophon beschreven (Xenophon Cyrop. lib. 7.): "Want de palmen rijzen omhoog wanneer ze worden belast,
Boek - pag. 380
net als lastdragende ezels." Zie hierover ook wat Aristoteles (Ariftoteles 8. probl.), Plinius (Plinius Hift. Nat. lib. 16. cap. 42.), Erasmus (Erafmus in Prov. Palmam ferre.) en anderen hebben opgetekend.
§. X.
Na de 'geving', te weten van de tak, of als iemand liever wil van het stukje koper of de penning, volgde ten vierde het 'applaus', zoals hierboven uit Clemens Alexandrinus bleek. Dat woord verklaart Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 22.) als "aansporing of aanmaning", namelijk om te applaudisseren en te juichen ter ere van de overwinnaar. Deze aansporing moet geacht worden te zijn gedaan door enkele daartoe aangestelde bedienden, die het volk met een teken of woord opwekten om met handgeklap en gejuich het veld en de lucht te vullen, en de gillende echo's door elkaar te laten klinken, zo niet tegen elkaar te laten botsen en hardnekkig te strijden; of door het volk onderling, dat vermaak had in het aanschouwen van het spel en overvloeide van gunst voor de overwinnaar, en daarom ieder voor zich probeerde de eerste te zijn in het jubelen, en zelfs anderen tot jubelen aan te zetten.
§. XI.
Dan, ten vijfde, na de opwekking, ja, tegelijk daarmee, barstte het geklap, gejubel en gejuich van het hele volk los (Paschalius Ibid.). Dit werd bij de Grieken 'krotos' genoemd, en het uitvoeren ervan noemde men 'de overwinning toejuichen'. De Latijnen noemden deze handeling 'plausus', geklap, en het doen ervan 'plaudere', klappen, omdat het voor een groot deel bestond uit een bovenmatige klapping van de handen in elkaar, of ook wel op andere lichaamsdelen. Dit was bij de ouden een teken van blijdschap, gunst, lof, prijs, en zelfs gelukwensing. Zo werd er bijvoorbeeld voor ALCIBIADES geklapt en gejubeld, zoals hierboven getoond is uit een vers van Euripides (cap. 3. §. 8.):
Boek - pag. 381
"Maar, o zoon van Clinias, Ik zal uw deugden bejubelen: Schone overwinnaar, ha! Klappen met mijn palmen." enzovoort.
§. XII.
Daarna geschiedde ten zesde, maar volgens de telling van Clemens Alexandrinus (die het geven van de keursteen, de versiering met witte kleren om de Olympische vechters te naderen, enzovoort, verzwijgt) ten derde de 'bestrooiing met bladeren en bloemen'. Dit tonen, uit de genoemde Clemens, Faber (Faber lib. 2. cap. 10.), Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 22.), Lydius (Lydius cap. 44.) en anderen, op reeds eerder aangehaalde plaatsen. Wij vatten de zaak echter zo op, dat er misschien wel voorafgaand aan de kroning enige bloemstrooiingen (alsook enig handgeklap en het aandoen van enige zegekledij) plaatsvonden; maar dat de volle maat en heerlijkheid hiervan pas na de kroning plaatsvond. Daarom zullen we eerst de kroning beschouwen, en dan dit en andere heerlijke gevolgen wat breder uitbeelden.