Boek - pag. 426
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Eerste voordeel van de kroon noemt Tertullianus de eer. Deze bevat verschillende dingen: I. Naam van Olympia- en heilige overwinnaars. II. Toejuiching van allen, van vrienden, van landgenoten. Van vaders, hierover zeer aangedaan en gelukgewenst. III. Rondleiding door het perk in het triomfgewaad en praalornamenten. IV. Toejuiching en prijzing van allen. V. Aanwijzing met de vinger. Deze was soms honend. VI. Bestrooiing met bloemen, bladeren, enz. Andere snuisterijen daarbij gevoegd en te grabbel gegooid. Ook anderen die men wilde eren, zowel goden als mensen, werden zo bestrooid. Stichting van altaren en het aansteken van kruiden en specerijen. Nog meer andere dingen erbij gebracht. Worpgoed. Het grabbelen. Strooiingen op de Kalenden van december. Nieuwjaarsgeschenken. VII. Gedichten en liederen tot hun lof. Pindarus, onnavolgbaar in het maken daarvan. Ook beroemd: Euripides, Simonides. VIII. Bekendmaking door snelle boden wie de overwinnaar was. Voorbeelden daarvan: loop-herauten. IX. Bekendmaking aan de stad of staat waar de overwinnaar vandaan kwam. Deze stelden er eer in. Sluwe streken hieromtrent.
Boek - pag. 427
§ 1
Tertullianus meldt allereerst de eer. Het is zo, dat we onder dat ene woord verschillende dingen begrijpen.
§ 2
En wel I. dat ze niet alleen (Paschalius de Coron. lib. 6. cap. 7. 8.) Olympia-overwinnaars, maar ook overwinnaars in het heilige strijdspel genoemd werden, zoals al uit het voorgaande duidelijk is.
§ 3
II. En in het bijzonder na de kroning werden ze met de toejuiching van allen, en voornamelijk van hun vrienden, naasten en misschien nog het meest van hun landgenoten verheerlijkt. Want als het volk al juichte bij elke voorspoed in het strijdspel, en nog meer bij het zien van de overwinning en nog meer bij de kroning, zoals we hierboven hebben gezien, dan zal het dat ongetwijfeld ook daarna gedaan hebben als een toegift op de kroning. Hoe naaste verwanten gejuicht hebben, is wel af te leiden uit het feit dat vaders wensten te sterven en zelfs, omdat ze geen lucht voor hun blijdschap en geen uitlaatklep voor hun gejuich vonden, stikten. Zo verging het die Acetes, over wie we het eerder hebben gehad, die, volgens Statius (Statius Sylv. lib. 5. Epiced. in Patr. vf. 225.), wenste de geest te geven zodra de kroon werd gegrepen. Ook de Rhodiër Diagoras, van wie Plutarchus zegt (Plutarchus in Pelopida.) dat hij, toen hij zijn drie zonen als overwinnaars in de spelen zag, de dood wenste en gezegd zou hebben: 'Sterf, Diagoras, want u zult niet naar de Olympus opstijgen'. Alsof hij wilde zeggen dat er voor hem geen groter geluk op aarde kon zijn, en dat er niets hogers was dan de hemelse gelukzaligheid – heidens opgevat – die hij op aarde toch niet kon verkrijgen.
Boek - pag. 428
Aulus Gellius verhaalt dat hij ook da- (A. Gellius Noct. Att. lib. 3. cap. 15.) delijk gestorven is. Toen deze zijn drie zonen allen op dezelfde dag in Olympia had zien overwinnen en gekroond worden, en de drie jongemannen hem omhelsden, hun kransen op het hoofd van hun vader plaatsten en hem kusten, en het volk hem gelukwensend van alle kanten bloemen toewierp, blies hij daar in het stadion, onder het oog van het volk, in het zicht en in de armen van zijn zonen de laatste adem uit. Pausanias spreekt ook over deze Diagoras, maar (Pausanias lib. 6.) schrijft hem twee zonen toe die op hetzelfde moment wonnen (het lijkt alsof hij wil zeggen dat de derde, door hem Dorieus genoemd, op een ander tijdstip heeft gewonnen) genaamd Acusilaus en Damagetus. En hij zegt dat, toen deze twee zonen tot overwinnaar waren uitgeroepen, zij hem midden door de menigte op de schouders naar buiten hebben gedragen – hij was toen al dood – terwijl alle Grieken bloemen op hem wierpen en hem vanwege zijn kinderen met luid gejuich gelukkig prezen. Cicero spreekt er ook over, maar (Cicero Tusc. quaest. lib. 1.) bijna op dezelfde manier als Plutarchus, en concludeert dat hij het onwenselijk achtte om na zo'n groot geluk nog langer in het leven te blijven, als speelbal van het lot. Zo wordt ook gezegd dat Chilo, een van de zeven wijzen van Griekenland, gestikt is toen zijn zoon Olympia-overwinnaar werd, en dat daarom, namelijk omdat hij om die reden van blijdschap de geest had gegeven, heel Griekenland zijn lijkstoet heeft gevolgd. Zie Plinius (Plinius hist. nat. lib. 7. cap. 32.). En ten slotte,
Boek - pag. 429
met welk een gejuich van gelukwensen de landgenoten de overwinnaar begroetten, blijkt afdoende uit het feit dat de overwinning, en vervolgens de kroning, niet aan de winnende persoon, maar aan zijn vaderland werd toegerekend, zoals hij dan ook geacht werd uit naam van en dus voor zijn vaderland aan de strijdspelen te hebben deelgenomen. Hierover elders meer.
§ 4
III. Het strekte de overwinnaar verder tot eer om nu (cap. 4. § 2.) in het bijzonder in het triomfgewaad (waarover hierboven is gehandeld), ja, in alle praalornamenten (waarover daar vervolgens ook is gesproken) niet alleen gezien te worden, maar ook midden door het perk op en neer geleid te worden. Dit is duidelijk te zien in het voorbeeld van Theagenes zoals Heliodorus het verhaalt (Heliodorus Aethiop. lib. 4.). 'Maar Theagenes, o Knemon, werd gekroond, tot overwinnaar uitgeroepen en voorbijgeleid onder de overwinningskreten van allen.' Zie hier meer over bij Petrus Faber (P. Faber Agon. lib. 2. cap. 11. 12.). Anderzijds was het de grootste oneer om wegens een begane fout door een schouwburg te worden rondgeleid. Hierover geeft Suetonius ons bericht (Suetonius in Augusto cap. 45.), zeggende: want hij (Augustus) beteugelde de losbandigheid van de toneelspelers zodanig, dat hij Stephanion, een speler van togastukken, van wie hij had vernomen dat een getrouwde vrouw met een jongenskapsel hem had gediend, door drie theaters met roeden liet slaan en verbande. Casaubonus merkt op (Casaubonus ad loc. cit. & ad cap. 43.) dat de Grieken deze schandelijke behandeling
Boek - pag. 430
benoemden met de namen 'ten tonele gevoerd worden' (*), en 'te schande gemaakt worden' (**), en ook 'rondgeleid worden' en 'binnengeleid worden'.
§ 5
IV. De roemrijke rondleiding van de Olympia-overwinnaars werd echter nog vergroot met de toevoeging van een ander eerbewijs, namelijk dat hun soms ook door allen toejuiching en lof ten deel viel, zoals het duidelijkst blijkt uit
(*) De apostel Paulus zegt in 1 Korintiërs 4:9: 'wij zijn een schouwspel geworden voor de engelen en de mensen'. Schouwspel staat hier voor personen die in een schouwburg tentoongesteld worden. Het woord wordt nog tweemaal gevonden in Handelingen 19:29, 31 en vertaald met 'schouwburg'. We vinden ook het woord 'tot een schouwspel gemaakt' in Hebreeën 10:33: 'doordat u door smaad en verdrukkingen tot een schouwspel werd gemaakt'. Het woord 'ten tonele voeren' betekent volgens Suidas zoveel als 'iemand in een schouwburg tevoorschijn brengen'. 'Ik stel hem tentoon voor het hele theater', zegt Aemilius Portus. En hoewel het soms in goede zin gebruikt wordt voor het tentoonstellen van zichzelf of een ander, om toejuiching en lof van mensen te ontvangen (iets wat Herodes zocht in Handelingen 12:21), komt het meestal in een negatieve betekenis voor, namelijk om iemand voor het volk te plaatsen ter verachting, bespotting en mishandeling. Schavotteren.
(**) Dit woord vinden we in Matteüs 1:19, waar we van Jozef lezen dat hij haar (Maria) niet openlijk te schande wilde maken. Over deze passage kan men Spanheim de Oudere, Saldenus, Bynaeus en anderen raadplegen. We voegen eraan toe dat de Septuagint het gebruikt voor 'geweld aandoen' in Jeremia 13:22: 'Vanwege de grootte van uw ongerechtigheid zijn uw zomen opgetild, is uw naaktheid te zien'. De Septuagint heeft 'openlijk tentoongesteld zijn'. 'Zoals wanneer een hoer met geweld van al haar kleren wordt ontdaan en voor ieders ogen wordt tentoongesteld', zegt de heer Alting. Zie ook het gebruik van dit woord door de Septuagint in Numeri 25:4, Ezechiël 28:17 (vergelijk vers 18, 19) en Nahum 3:5, 6.
Boek - pag. 431
het zojuist aangehaalde voorbeeld van Theagenes. Dit onderdeel zullen we nu niet uitgebreider behandelen, omdat er als voorbereiding op de kroning al eerder uitvoeriger over is gesproken.
§ 6
V. Ook werd de eer van de overwinnaar vergroot door de aanwijzing met de vinger. Dit gebeurde niet alleen ter plekke, maar ook daarna overal. Lucianus (Lucianus in Anach.) en Dionysius van Halicarnassus (Dionys. Halicarn. in fine.) noemen dit 'met de vinger aangewezen worden', wat een eer was, want er bestaat ook een aanwijzing met de vinger die als een schande wordt beschouwd. Laten we ondertussen eens het volledige verhaal van Dionysius horen: 'Dezen nu (hij spreekt over de atleten, als zij overwinnaar worden) valt een onsterfelijke eer te beurt, en direct krijgt ieder van hen te maken met applaus, gelukwensen en het met de vinger nagewezen worden. Dit gebeurt vanwege hun daad en overwinning niet slechts door één stad, maar door bijna de hele wereld.' Ik mag hierbij vermelden hoe ook bij andere gelegenheden het aanwijzen met de vinger als een teken van bewondering en eer werd beschouwd. Hierop zinspeelt Persius (Perfius fat. 1. vf. 28.): 'Maar het is mooi om met de vinger te worden aangewezen en te horen zeggen: "dat is hem".' Horatius bedankt Melpomene op deze wijze (Horatius Carm. lib. 4. Od. 3.): 'Dat ik met de vinger word aangewezen door de voorbijgangers
Boek - pag. 432
als bespeler van de Romeinse lier, dat ik adem en behaag (als ik behaag), is uw verdienste.' Zoals dan ook in deze zin over Demosthenes werd gezegd: 'Dat is die Demosthenes', terwijl ze hem met de vinger nawezen. Zie hierover meer bij de roem van Rotterdam, Erasmus (Erasmus Adag. Chil. 1. Cent. 10. proverb. 43.). Daarentegen was het met de vinger aangewezen worden soms honend. Daarom heeft Augustus Pylades verbannen uit Rome en Italië, omdat deze een van de toeschouwers die hem had uitgelachen, met de vinger had aangewezen en kenbaar gemaakt (Suetonius in Augusto cap. 45.).
§ 7
VI. En het strekte de overwinnaar ook tot eer om de 'bladerworp' (*) te ontvangen, dat is, met bloe-
(*) Het was van oudsher de gewoonte om bloemen te strooien voor en op degenen die men hoogachtte en wilde vereren. Vergilius, Aeneis 6, vers 885-886: 'Laat ik purperen bloemen strooien en de ziel van mijn kleinzoon tenminste met deze gaven overladen.' Zo zegt Herodianus in boek 1 over de aankomst van Commodus in de stad: '...met allerlei gelukwensen en het werpen van kransen en bloemen.' De Romeinen, die zo'n koning zagen, ontvingen hem met allerlei gelukwensen en het werpen van kransen en bloemen. Philo zegt ook dat het volk voor koning Agrippa, toen hij Jeruzalem binnenkwam, groene takken en bloemen strooide. Josephus getuigt in zijn Oudheden 11.8 dat de Joden iets dergelijks deden voor Alexander de Grote. Daarom geloven wij dat de menigte in Matteüs 21:8, door takken van de bomen te breken en die op de weg voor Jezus te werpen, hem daardoor als koning van Israël wilde vereren.
Boek - pag. 433
men, bladeren, takken, kransen en loof bestrooid te worden. Hiervan is hiervoor aangetoond dat deze strooiing al voor of bij de kroning begon, maar tegelijk ook dat ze vooral na de kroning plaatsvond. Ja, werkelijk, ze gebeurde naderhand zo overvloedig en ijverig, dat niet alleen de overwinnaars, maar ook hun vaders er deel aan kregen, zoals zojuist uit het voorbeeld van Diagoras is gebleken. En de bloemstrooiing gebeurde niet alleen in het perk ten tijde van de overwinning, maar ook daarna, vooral op de plaatsen waar de overwinnaars (Lydius Agon. sacr. cap. 44.) doorheen trokken op weg naar hun vaderland en als ze daar werden ingehaald. Bij deze strooiing van bloemen of bladeren (waaronder ook groene takken worden verstaan, zoals uit Lydius blijkt) werden ook wel andere dingen, namelijk gouden en koperen kronen, strikken, linten, snoepgoed en verschillende snuisterijen gevoegd en te grabbel gegooid. Dit blijkt uit het voorbeeld van Alcibiades, van wie Nepos zegt (Corn. Nepos in Alcibiade cap. 6.): Zodra hij van het schip stapte, hoewel Theramenes en Thrasybulus over dezelfde zaken de leiding hadden gehad en tegelijk in Piraeus waren aangekomen, volgden allen toch alleen hem, en wat nooit eerder was gebeurd, behalve voor de overwinnaars in Olympia, werd hij door het volk met gouden en koperen kronen begiftigd. In plaats van 'en koperen kronen', leest Muretus 'en linten', of strikken, banden die van de kronen af hingen. Iets wat Janus Gebhardus echter verwerpt (J. Gebhardus in notis ad loc. cit. Nepotis.), omdat hij meent dat, terwijl de rijken gouden kronen gaven, de armen koperen kronen gaven als getuigenis van hun genegenheid.
Boek - pag. 434
We voegen eraan toe dat er ongetwijfeld tegelijk bloemen, bladeren, loofstruiken en groen gestrooid zijn, zoals dat wat Plutarchus heeft opgetekend (Plutarchus in Alcibiade.) ons niet doet twijfelen. En zoals men bij Alcibiades kan zien wat een Olympia-overwinnaar dienaangaande ten deel viel, zo kan men dit nog duidelijker zien bij Nero, toen die als Olympia-overwinnaar uit Griekenland terugkeerde in Napels en Rome. De weg werd voor hem, en ongetwijfeld ook hijzelf, bestrooid met bloemen, ja zelfs met saffraan, en verder met linten en andere snuisterijen, zoals uit Suetonius (Suetonius in Nerone cap. 25.) en Casaubonus (Casaubonus ad loc. Eratofthenes ap. Scholiast. Euripid.) kan blijken, die hieromtrent ook aanhaalt wat Eratosthenes heeft opgetekend. Behalve de Olympia-overwinnaars werden insgelijks anderen, hetzij goden, hetzij mensen, zoals Casaubonus zegt (Casaubonus ad Suet. in Calig. cap. 5), die men zeer wilde eren, met bloemen, takken en andere dingen bestrooid. Zulke bestrooide personen werden 'met bladeren beworpenen' genoemd. Zo wordt verhaald dat Marcus Agrippa (Philo de legat. ad Caj.), begeleid door een groot gevolg, zo met bloemen en loof werd overladen, dat hij ook een 'met bladeren beworpene' genoemd kon worden; evenals Plutarchus (Plutarchus in Julio Caesare.) verhaalt dat het volk Curio zo met kransen en bladeren heeft overstrooid als men met een atleet doet. Zo heeft ook Bagophanes volgens Curtius (Q. Curtius lib. 5. cap. 1.) de reisweg van Alexander (hem ter ere) met bloemen en kransen bestrooid, toen die grote koning zijn intocht in Babylon zou doen. Ik zwijg nu over wat Xenophon van veldheer Teleutias (Xenophon hist. Graec. lib. 5.) en Plutarchus van Lucullus (Plutarchus in Sylla.) en anderen over anderen verhalen. Tot zo'n bloemstrooiing behoorde soms ook het stichten van altaren en het aansteken daarvan met welriekende kruiden en specerijen, opdat de aankomende ook als het ware met de geuren daarvan overgoten zou worden. Dit blijkt uit wat Curtius zegt over Alexander op de genoemde plaats.
Boek - pag. 435
Zie hier meer over bij Casaubonus (Casaubonus ad Suet. in Calig. cap. 13.). Er is al gezegd dat er soms ook andere dingen bij en tussen de bloemen werden gestrooid. Want in het voorbeeld van Nero vinden we behalve de eerder genoemde linten en strikken ook snoepgoed en vogels. En uit de bovengenoemde passage van Eratosthenes blijken ook kroontjes van draadwerk, gewaden, hoeden, pantoffels en meer van dergelijke dingen. Zie ook Casaubonus (Casaubonus ad Suet. in Ner. cap. 25.). Deze dingen werden bij de Latijnen 'worpgoed' (Missilia) genoemd. Aangezien de Latijnen hun gebruiken van de Grieken hadden overgenomen, denken wij dat het werpen of strooien van zulke dingen bij de Olympia-overwinnaars heeft plaatsgevonden. Waarbij we nu alleen nog toevoegen dat bij de Romeinen een keizer soms zulke dingen liet werpen, namelijk om het volk te vermaken, dat zich dan ijverig inspande om het gestrooide op te grabbelen. Dit oprapen werd 'het grabbelen' (Rapina) genoemd. Zo'n strooiing deed Caligula. Suetonius schrijft daarover (Suetonius in Calig. cap. 18.): 'Hij strooide ook met allerlei dingen'. Josephus (Flav. Josephus Ant. Jud. lib. 19. cap. 1.) zegt dat hieronder zeer zeldzame vruchten en vogels waren. Over Domitianus zegt Suetonius (Suetonius in Domit. cap. 4.): 'Hij strooide met allerlei soorten dingen'. Bovendien was het heel gebruikelijk om op de Kalenden van december vele dingen uit te strooien en te grabbel te gooien, waarvan Statius een lijst geeft (Statius Sylv. lib. 1. cap. 6.) en waarvan bij ons nog een overblijfsel te vinden is in de nieuwjaarsgeschenken. Over deze passage van Statius kan men nalezen wat J. Gasp. Gevartius zeer geleerd heeft opgetekend (Gevartius ad Statium pag. 121.). Wanneer een keizer een dergelijke strooiing ten bate van het volk gaf, menen wij dat dit ook een afspiegeling is van wat er met de Olympia-overwinnaars werd gedaan, want zij, verheerlijkt door het volk met een erestrooi-
Boek - pag. 436
ing, hebben als blijk van blijdschap het een en ander uitgeworpen, net zoals zij, onthaald op maaltijden, ook wel weer anderen voor een maaltijd uitnodigden, zoals in het vervolg uitgebreider zal worden aangetoond.
§ 8
VII. Het strekte de Olympia-overwinnaar ook tot eer dat er gedichten en liederen werden gemaakt die zijn lof bezongen. Zo'n dichtwerk had de naam 'overwinningslied', of voluit 'overwinningsode', en ook 'prachtig overwinningslied'. Voortreffelijke dichters stelden ze samen, hetzij daartoe besproken, gekocht, bedongen of uit eigen drift, waarvoor ze door de overwinnaars ongetwijfeld goed betaald zullen zijn. En dergelijke gedichten werden gezongen, zowel door de overwinnaars zelf na de behaalde overwinning, waarmee ze de goden die er ook in vermeld waren bedankten en prezen, als door de dichters en anderen. Zie Faber (Faber Agon. lib. 2. cap. 13.). Wie het ook deed, van diegene werd gezegd dat hij 'het overwinningslied zong'. Onder zulke dichters heeft Pindarus uitgeblonken, wiens overwinningsliederen ter ere van de overwinnaars van de Olympische, maar ook van de Pythische, Nemeïsche en Isthmische spelen, nog bewaard zijn. Pindarus, zeg ik, die door de snelheid van zijn 'draf', de rijkdom van zijn gedachten en de zoetvloeiendheid van zijn taal, geacht wordt alle andere lierdichters overtroffen te hebben en onnavolgbaar te zijn. Daarom zingt Horatius dan ook over hem (Horatius Carm lib. 4. Od. 2.):
Wie Pindarus probeert te evenaren, Iulus, stijgt op met wassen, Daedalische vleugels, en zal zijn naam geven aan de glanzende zee.
Boek - pag. 437
Zoals een rivier die van een berg stroomt, door de regen buiten zijn oevers getreden, zo bruist en stort Pindarus, onmetelijk, met diepe stem voort.
Hij verdient de laurier van Apollo, of hij nu in gedurfde dithyramben nieuwe woorden laat rollen en zich voortbeweegt in ongebonden ritmes;
of hij nu goden bezingt, en koningen – van goddelijke afkomst – door wie de Centauren een rechtvaardige dood vonden en de vlam van de vreselijke Chimaera doofde;
of hij nu hen die de Eleïsche palm als goden naar huis brengt, de bokser of het paard, beschrijft en hun een geschenk geeft dat meer waard is dan honderd standbeelden.
Of, in de oudere berijming:
O Julus! Wie Pindarus tracht te volgen op zijn spoor,
Die stijgt voorwaar op wassen wieken als Icarus,
En zal zijn naam aan de zee geven.
Gelijk een stroom die van de berg afstort,
En door de regen beide oevers overstroomt,
Zo stroomt Pindarus, zo borrelt hij, hij ruist
Met volle kaken.
Hij, waardig met Apollo's laurier bekroond,
Of hij nu door Bacchuszangen snelt en dwaalt,
Ja, rolt met nieuwe woorden die hij creëert,
Of minder gebonden;
Boek - pag. 438
Of hij nu hoge goden of koningen prijst,
Het geslacht der goden, door wie, o gruwel,
De Centauren vielen, en de Chimaera (men huivert)
Werd als verslonden.
Of hij nu met een overwinningslied rijkelijk begiftigt
Degene die de Eleïsche palm naar huis brengt,
Als hemelingen: zijn lof (zoals men in Elis weet)
Wordt het bevonden.
namelijk, niet slechts als de palm, maar ook als de opgerichte eerbeelden, ja, zoals Horatius zegt, honderdmaal beter. Deze verzen hebben wij daarom willen aanhalen, om aan te tonen dat de overwinningsliederen de overwinnaars niet alleen in het perk, maar ook op hun tocht naar huis en te allen tijde werden voor- en toegezongen. Onder degenen die overwinningsliederen maakten, zijn ook Euripides – wiens lied ter ere van Alcibiades we al tweemaal eerder hebben vermeld – en de lierdichter Simonides beroemd geweest. Van deze laatste wordt gezegd dat hij daartoe was ingehuurd en betaald, hetzij door Glaucus, Agatharchus of Scopas, want verschillende bronnen vertellen het verschillend. In ieder geval was hij betaald om een trots vers ter ere van de overwinnaar te maken. Toen hij dit maakte, vermengde hij het met zeer veel lof voor Castor en Pollux, waarop de overwinnaar hem de helft van het geld gaf, zeggende dat Castor en Pollux de rest maar moesten betalen. Zie de hierboven genoemde Faber, die als bewijs Quintilianus aanhaalt (Quintilianus Instit. lib. 11. cap. 2. & de Orat. lib. 2.).
§ 9
VIII. Geen mindere eer was het dat zijn overwinning, en dus hij als overwinnaar, overal werd bekendgemaakt door de snelle faam en door expresse, eigen boden, aan zijn vader, vrienden, volk, zijn stad en vaderland, dat in hem geacht werd te hebben overwonnen.
Boek - pag. 439
Zo werd aan Philippus de Macedoniër, onder de goede tijdingen die hem als een drietal op één dag werden gebracht, als eerste de boodschap gebracht (Plutarchus Confol. ad Apollonium. & Apopht. Regia & in Alex. M.) 'dat zijn paard in de wagenren had gewonnen in Olympia', dat Alexander in Olympia met de vierspan of met de renpaarden (want Plutarchus verhaalt het verschillend) de zege had behaald, volgens het getuigenis van Plutarchus, hetgeen redelijkerwijs ongetwijfeld door eigen renboden zal zijn gebeurd. En deze boodschapgeving gebeurde met zeer grote snelheid, wat Timolaus te kennen geeft, volgens de spottende Lucianus (Lucianus in Navig.), als hij wenst op een en dezelfde dag in Babylon te kunnen boodschappen wie er in de Olympische Spelen gewonnen en de prijs behaald had. Een zeer snelle loper kwam ijlings in Gades, of Cádiz, bekendmaken dat Nero driemaal in Olympia had overwonnen en de prijs had behaald, en beval dat de 'blijde-tijding-offers' gebracht moesten worden. Zij werden 'dagrenners' genoemd (Pausanias lib. 6.), omdat ze op één dag door hun ongewone snelheid een zeer grote afstand aflegden, zoals Pausanias als reden geeft. Omdat ze al lopend overal de overwinnaar bekendmaakten en verkondigden, werden ze ook 'ren-herauten' genoemd, volgens Gebhardus (Gebhardus ad Nep. in Miltiad. cap. 4.) over Nepos. Sprekend over een zekere Philippides, de loper of renbode, die door de Atheners naar de Lacedemoniërs was gezonden voor hulp tegen Datis, zegt hij dat deze één van hen was die 'dagrenners' werden genoemd. De andere benaming, namelijk 'aankondigende' of 'uitroepende lopers', bewijst Gebhardus uit Polyaenus. Vanwege hun snelheid mochten deze boodschappers voorzeker net zo goed
Boek - pag. 440
'gevleugeld' of 'vliegend' genoemd worden als die boodschappers die Galba dienden om bericht te geven, en als die postbodes van wie gezegd wordt dat ze een veer of vleugel op het hoofd dragen om hun snelheid uit te beelden (zoals men over de eersten bij Casaubonus (Casaubonus ad Suet. in Augusto c. 27.) en over de laatsten bij Farnabius (Farnabius ad Juvenalem Sat. 4. vf. 149.) kan lezen). Ja, zelfs als Jupiters bode Mercurius, die vanwege zijn snelheid bij het boodschappen doen met vleugels aan zijn helm, hielen en herautstaf werd afgebeeld. Pausanias zegt ook (Pausanias lib. 6.), om weer ter zake te komen, dat een spookbeeld van Taurosthenes diens overwinning op dezelfde dag in Aegina bekendgemaakt zou hebben. Dit zal van dezelfde geloofwaardigheid zijn als het verhaal dat twee gelauwerde jongelingen, Castor en Pollux, op dezelfde dag in Rome de boodschap brachten dat Marius de Cimbren had neergeslagen. Zie Florus (Florus lib. 3. cap. 3.) en Plinius (Plinius lib. 7. cap. 22.).
§ 10
IX. Wat dit eerbetoon nog groter maakte, was dat deze boodschap niet alleen aan familie en goede vrienden werd gebracht, maar aan de publieke staat van hun vaderland. Dit gaf te kennen dat de overwinnaar in naam van een bepaalde stad of staat had gestreden en overwonnen, en dat hij bijgevolg die stad of staat met de overwinning kwam vereren en 'kronen'. Dat wil zeggen, haar deelgenoot maken van de achting en roem dat zij mannen kon voortbrengen, tonen en leveren die wisten hoe te strijden en te overwinnen. Dit, opdat men zich tegenover deze staten met ontzag en eerbied zou gedragen en er vooral voor zou terugdeinzen een oorlog te beginnen. Hierop wordt gedoeld in het opschrift van de koperen tafel ter ere van Pompeius, die in Rome nog (volgens Oudaan) voorhanden is (J. Oudaan Roomze Mog. pag. 308.), wanneer daarin, naar de vertaling van deze zelfde schrijver, de volgende woorden voorkomen:
Boek - pag. 441
Pompeius, na Sicilië heroverd en heel Afrika bemachtigd te hebben, heeft daarvan de naam 'de Grote' aangenomen; voortgetrokken tot aan de zonsondergang, heeft hij in de Pyreneeën zegezuilen opgericht; na achthonderdzesentachtig steden van de Alpen tot de uiteinden van Spanje te hebben teruggebracht, heeft hij Sertorius bedwongen; de burgeroorlog geblust hebbende, heeft hij, als Romeins ridder, voor de tweede maal de zegewagen bestuurd; daarna, doorgedrongen tot alle zeeën en tot de opgang van de zon, heeft hij niet alleen zichzelf, MAAR OOK ZIJN VADERLAND GEKROOND. Dat laatste is ontleend aan de Olympia-overwinnaars, zoals blijkt uit wat reeds elders uit Xiphilinus (Xiphilinus in vita Neronis.) over Nero als Olympia-overwinnaar is gezegd, namelijk: 'Keizer Nero overwint en kroont het Romeinse volk en zijn eigen wereld.' Het blijkt ook duidelijk uit de woorden van Isocrates (Isocrates.): '...ziende dat in die tijden het Olympische feest door alle mensen het meest geliefd en bewonderd werd, en dat de Grieken daar hun rijkdom, kracht en vernuft in het bijzonder toonden, en dat niet alleen degenen die zich daar goed hadden gedragen bewondering oogstten, maar dat ook de steden (of staten) van de overwinnaars beroemd werden.' Zoals ook uit dit, wat Sophocles de leermeester van Orestes laat verhalen (Sophocles in Electr.):
Boek - pag. 442
Wat Vondel als volgt weergeeft:
En gy weet zelf, hoe al ’t vijfjarig fpel verhaalt,
En ons van tyd tot tyd zoo breed word afgemaalt.
Na dat de Regters nu door hunne roepers riepen,
Dat hy den loop-prijs won voor al die met hem liepen,
Noemt al de menigt ftrax Oreftes by zij naam,
De zoon van Atreus zoon, die groot van naam en faam,
Dat heir in Grieken had verzaamt, en opontboden.
Wat toepasselijker als volgt weergegeven zou kunnen worden, opdat men vooral zou uitdrukken dat bij de melding van de overwinnaar ook zijn stad of land genoemd, en in en door hem verheerlijkt werd, wat hier in het bijzonder van belang is, aangezien het datgene is waarover wij nu handelen.
Want gy weet zelfs, hoe dat de regters van het rennen,
’t Welk heên en weêr gefchied, zy die het vijf-fpel kennen,
Die weten het, ’s prijs-winnaars thans doen roepen uit.
’t Gefchiedde zoo ook hier: dus draaft het groot geluit:
Vorft Agamemnon, die gantfch Grieken kon verwekken
Ten kryg, zyn zoon Oreft van Argos gaat nu trekken
De prijs tot nut en roem van dat zijn Vaderland.
En dit maakte dat de volkeren, staten en steden wedijverden om de overwinnaars, waarbij ieder wilde dat deze of gene van zijn landaard of stad, en dus naam, was. Deze ijver ging zelfs zo ver dat ze hen van elkaar probeerden af te snoepen door slinkse streken, waaronder ook omkoping, waardoor een overwinnaar zijn vaderland verraderlijk verzaakte, de naam van een ander aannam, en zo dat andere vaderland eerde. Hun ijver blijkt zelfs hieruit, dat men graag een verbannen overwinnaar opnam, de zijne noemde en daarmee praalde.
Boek - pag. 443
Het bewijs ligt in wat Pausanias (Pausanias lib. 6.) verhaalt over Ergoteles, zoon van Philanor. Hij was eigenlijk een Kretenzer uit Knossos, maar toen hij vandaar in ballingschap werd gezonden, namen de Himeriërs hem gretig als de hunne aan, en dus droeg zijn praalbeeld voortaan de naam 'Ergoteles de Himeriër'. Van de slinkse onttrekking geeft Pausanias ook voorbeelden (Pausanias loc. cit.). Hij verhaalt dat Astylus, een Crotoniër, zich door Hiero, de zoon van Diomenes, heeft laten verleiden om zich, zoals hij ook deed, een Syracuseen te laten noemen. Dit namen zijn landgenoten zo kwalijk, dat ze zijn huis tot een gevangenis maakten (om hem schande aan te doen) en zijn praalbeeld, dat in de tempel van de Lacedemonische Juno stond, omverwierpen. Nog verhaalt hij dat Sotades, een Kretenzer, op de negenennegentigste Olympiade, toen hij tot overwinnaar werd uitgeroepen, als zodanig ter ere van zijn vaderland is uitgeroepen, maar dat hij, toen hij op de volgende Olympiade wederom de overwinning behaalde, een Athener genoemd wilde worden, namelijk omdat de Atheners hem daartoe met geld hadden omgekocht. Zijn straf, die hem vanwege zo'n ergernis door zijn vaderland werd opgelegd, was een schandelijke verbanning.