Boek - pag. 125
TWEEDE BOEK,
OVER DE
VERSCHILLENDE SOORTEN EN ACTIVITEITEN
VAN DE OLYMPISCHE SPELEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
De wedloop te voet. De oproep en waarschuwing voor de lopers. De startplaats. Stadionlopers. Hun snelheid. De finish. Diauloslopers. Dolichoslopers. Hoplitodromoslopers. De voornaamste zorg van de lopers.
§. I.
Tot nu toe hebben we gesproken over de oorsprong en de voorbereidingen van de Spelen. Nu over de Spelen zelf.
§. II.
Onder deze had de wedloop in het Olympisch stadion het oudste voorrecht. Hierover schrijft Pausanias: (Pausanias boek 4)
Boek - pag. 126
Polychares de Messeniër was om allerlei redenen zeer beroemd: en hij behaalde de overwinning in de Olympische Spelen, toen de Eleërs de vierde Olympiade organiseerden: en de strijd ging alleen over de wedloop: deze won Polychares. Toen IPHITUS de in verval geraakte spelen herstelde, herstelde hij allereerst de wedloop, waarin COROEBUS overwon. (Strabo boek 8) Zie Strabo. Hieruit heeft Plutarchus zeer terecht opgemerkt, dat alle wedstrijdspelen, behalve de wedloop, slechts als een toevoegsel en latere uitvinding beschouwd moeten worden. (Plutarchus, Symposion, boek 5, vraag 2) Dit getuigt ook Paschalius. (Paschalius, de Coronis, boek 6, hoofdstuk 23) Het was daarom noodzakelijk dat zij allereerst door de stem van de omroepers werden opgeroepen, en na de oproep tevoorschijn kwamen. Deze oproep door de heraut, die misschien plaatsvond na voorafgaand trompetgeschal, werd de ochtend-omroep genoemd, in tegenstelling tot de middag-omroep. Want zoals er een ochtend-omroep plaatsvond, om de wedloop en andere lichte spelen die 's voormiddags moesten plaatsvinden te vieren, zo vond er ook een 's middags plaats, ter viering van de zware spelen, die 's namiddags gehouden werden. Over deze zaken kan men lezen wat Faber uit Homerus, Sophocles, Pausanias, Plutarchus, Heliodorus en anderen heeft opgetekend. (Faber, Agonisticus, boek 1, hoofdstuk 30)
§. III.
Na de gedane oproep stelden de wedlopers zich zonder twijfel op aan de startplaats. Die startplaats nu werd startblok en startlijn genoemd, wat zoveel betekent als het startschot voor de lopers. Deze wordt in het Grieks ook richtsnoer en lijn genoemd, en in het Latijn lijn, regel, en witte lijn, (Lydius, Agonistica Sacra, hoofdstuk 7)
Boek - pag. 127
genoemd. Hierop stonden de lopers, wachtend op het neerkomen van de startpoort, en op het geven van het laatste sein: wat zonder enige twijfel het hel klinkende bazuingeschal was. (Lydius, in zijn Agonistica Sacra, wijst ons op 1 Korintiërs 14:8: Indien de bazuin een onzeker geluid geeft, wie zal zich tot de krijg bereiden? wanneer hij spreekt over het teken dat door het bazuingeschal aan de kampvechters werd gegeven. Het woord krijg heeft een zo ruime betekenis dat het ook op de wedstrijden kan worden toegepast. Anderen denken echter dat Paulus zinspeelt op wat Mozes werd opgedragen aangaande de zilveren trompetten in Numeri 10:2 en verder.) Dit blijkt genoegzaam uit Philostratus, als hij de vloeiende rede van POLEMON vergelijkt met de schelle bazuin van de Olympische Spelen, zeggende: de redeneertrant van Polemon was echter driftig en strijdbaar, en klonk wakker, niet minder dan een Olympische trompet. (Philostratus over Polemon) Om deze reden maakt ook Vergilius melding van een trompet bij het beschrijven van AENEAS' roeiwedstrijd:
En de trompet verkondigt vanaf de heuvel in het midden het begin van de spelen:
Dat is, volgens Vondel,
De veldtrompetter blaast de spelen, eerst begonnen,
Vanaf een heuvel in. (Vergilius, Aeneis, boek 5, vers 113)
En daarbij, bij de vermelding van zijn wedloop:
Ze nemen hun plaats in, en na het horen van het teken (Vergilius, Aeneis, boek 5, 315, 316)
schieten ze weg over de baan en verlaten de startlijn.
Dat is:
Elk nam positie in, op het teken van de trompet
de ren-leus, schoten ze de lijn uit, enzovoort.
Boek - pag. 128
Ook waren er in het Olympisch veld carceres, gevangenissen, waaruit, als vanaf de startplaats, de paarden- en wagenrenners tevoorschijn stormden. Daarvoor was een touw gespannen, dat de renners binnen hield. Het blijkt uit Pausanias dat een koperen arend en dolfijn het einde markeerden: maar als de arend door een mechanisme met gespreide vleugels zich verhief van het altaar waarop hij stond, en door een ander mechanisme de dolfijn naar beneden dook, werd het touw losgelaten en de deuren geopend, en daarop schoten paard en wagens naar buiten. (Pausanias boek 6) Dit zou een zekere CLEOETAS als eerste hebben uitgevonden, maar ARISTIDES zou het hebben verbeterd. Op bijna dezelfde wijze was het bij de Romeinen ook gesteld met hun circus en de paarden- en wagenrennen daarin. Want aan het ene einde van het circus, namelijk niet het ovale maar het rechte stuk, waren, zegt Oudaan, carceres, dat is gevangenissen, omdat zij daarin tot het gegeven teken voor de wedloop werden vastgehouden. (Oudaan, Roomsche Mogendheid, 6e samenspraak) Het waren er twaalf in getal, of afgebeeld met twaalf poorten, hoewel er in het begin slechts vier, en sinds de tijd van Domitianus zes in gebruik waren. Zes van de twaalf waren dus in gebruik, maar de andere zes dienden slechts voor de symmetrie en gelijkheid aan beide zijden van de grote poort, maar gingen wel tegelijk met de andere open. Voor de carceres stonden twee hermulae, dat zijn borstbeelden van Mercurius, die een touw voor de deuren spanden; hetzij om de deuren daarmee te sluiten, zoals Julius Caesar Bullingerus (Julius Caesar Bullingerus, de Circo, hoofdstuk 14) en Cassiodorus (Cassiodorus, op de aangehaalde plaats) menen; hetzij om na het openen van de deuren met de gespannen ketting de uitgang te blokkeren tot het gegeven teken, namelijk het zwaaien van de mappa (doek) en de trompetstoot, zoals Onuphrius Panvinius denkt. Volgens de mening van de eersten werden de deuren dan geopend wanneer de hermulae door een kunstgreep de ketting door hun handen lieten glippen:
Boek - pag. 129
maar volgens de laatsten, dat zij, door de ketting na het openen van de deuren te laten vallen, alle verhindering wegnamen en de paarden- en wagenrenners volledige vrijheid gaven om te starten; die, hoe het ook zij, dan ook uitbraken en wegstormden. (Kipping, Antiquitates Romanae, boek 2, hoofdstuk 6)
§. IV.
De hardlopers begonnen hierna. (Mercurialis boek 2, hoofdstuk 16) Er waren vier soorten, namelijk: 1. Stadionlopers. (Faber boek 1, hoofdstuk 9, 31, boek 2, hoofdstuk 35) 2. Diauloslopers. 3. Dolichoslopers. (Lydius Prolegomena) 4. Hoplitodromoslopers. Woorden die in het vervolg zullen worden uitgelegd.
§. V.
De stadionlopers waren lopers van één stadion, dat is, eenmaal de baan langs tot aan de finish. Deze loop was de eenvoudigste, en het lijkt ons dat deze lopers als eersten van allen begonnen, waarbij de anderen op hun eigen manier volgden. Zij begonnen als eersten, zeg ik, maar wel zo dat ze slechts zachtjes, en pas voor pas beginnend, om zo na verloop van tijd sneller te lopen en het langer vol te houden. (Bij dit aanvankelijk langzame en pas-voor-pas starten van de lopers, vraagt Lydius zich af of Paulus hier misschien op doelt wanneer hij in Filippenzen 3:16 (en ook Galaten 6:16) spreekt, niet van een rennen, maar van wandelen naar die regel. En het is des te waarschijnlijker dat de apostel daarop zinspeelt, omdat hij daar ook het woord richtsnoer gebruikt, wat (afkomstig van een riet, in het Hebreeuws een meetriet) bij de Grieken de afgebakende baan in de wedlopen betekende, waarlangs degenen die de prijs begeerden, moesten lopen. Het woord voor wandelen (in een rij voorttrekken) kan dan ontleend zijn aan de krijgsknechten, die in het gelid met gelijke schreden ordelijk, en dus langzaam, voorttrekken, zonder naar rechts of links te mogen afwijken. Paulus wil dan zeggen dat de christenen naar het voorschrift van de evangelieleer in hun geestelijke loopbaan moeten voortgaan en wandelen, beginnend en alles doend met bedaardheid, bezadigd overleg en genoegen, alsook met die voorzichtigheid en standvastigheid, dat ze door voor- of tegenspoed niet naar rechts of links afwijken, en zo met blijdschap in het goede toenemen en volharden.) En dat ze zo zachtjes begonnen, zegt Lydius, terwijl hij het bewijst uit de commentator van Aristophanes. (Lydius Agonistica hoofdstuk 7)
Boek - pag. 130
Zij liepen dan, naarmate de race vorderde, zeer snel, alsof ze vlogen. (Lydius in Prolegomena) Daarom placht keizer AELIUS VERUS, volgens het verhaal van Spartianus, enkele zeer snelle lopers met de naam van winden aan te duiden, zoals Noordenwind, Oostenwind, enzovoort. (Spartianus in het leven van Aelius Verus) Hierdoor werden hun ook vleugels toegeschreven. Ze konden des te beter zo'n snelle vaart nemen en volhouden, omdat hun milt was weggeschroeid, die hun anders steken zou bezorgen en gemakkelijk de loop zou belemmeren. (Plinius, Naturalis Historia, boek 11, hoofdstuk 36)
§. VII.
Verder renden zij voort op een recht spoor, (Hoewel de meeste uitleggers van oordeel zijn dat de apostel in Hebreeën 12:13 zijn vermaning maak rechte paden voor uw voeten, ontleent aan Spreuken 4:26, waar de Septuagint heeft: maak rechte paden voor uw voeten. Toch lijkt het ons waarschijnlijk dat hij ook de rechte sporen van de Griekse loopbanen in gedachten heeft, die ook toen bij de Hebreeën niet onbekend waren. Temeer omdat hij op die loopbanen al vanaf het eerste vers zijn toespelingen had gemaakt. Ook lijkt de apostel daarop te zinspelen in Galaten 2:14, zij wandelden niet recht naar de waarheid van het evangelie. Daartegenover staat zich afkerend van het heilige gebod dat hun gegeven was, 2 Petrus 2:21.) dat daartoe in de renbaan was afgetekend. Zie wederom Lydius. (Lydius hoofdstuk 38)
Boek - pag. 131
§. VIII.
En dat naar de finish, die soms, net als de startstreep, ook een lijn was, maar ook wel een vaste steen of twee, of verheven palen. De loopbaan werd stadion, staanplaats, en ook dromos, de loop, dat is, loopplaats, genoemd, (Paulus gebruikt dit woord ook: 1 Korintiërs 9:24, met een zinspe-ling op de loopbanen van de Grieken. Weet gij niet, dat zij die in de loopbaan lopen allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt? Aangezien Hercules eens in één adem een afstand van 125 passen had afgelegd, werd dat de lengte van de renbaan gesteld. En vandaar noemen de Grieken een afstand van 125 passen, of 625 voet, met de naam stadion. Zie Johannes 6:19 en 11:18, Openbaring 14:20 en 21:16.) (Lydius hoofdstuk 22 en hoofdstuk 33) het eerste, ofwel omdat de beroemde HERCULES in één adem zo ver liep, zoals Onuphrius naar Aulus Gellius (Aulus Gellius, Noctes Atticae, boek 1, hoofdstuk 1) meent; of omdat de loper op de eindstreep, de lijn, stopte en stilstond, wat Faber verkiest. Degene die als eerste de uiterste limiet of finish raakte, had de wedstrijd van zijn medelopers gewonnen, maar moest echter tegen de volgende weer de baan in, en als hij ook daar de baas was, alweer tegen de volgende, of anders degene die dan overwon; en zo voort tot de laatste toe, want de laatste ging als overwinnaar van allen met de hoogste prijs strijken.
§. IX.
De diauloslopers werden zo genoemd naar de diaulos: de aard en opzet hiervan wordt ons tamelijk helder door Aegidius Strauchius beschreven, als volgt: (Aegidius Strauchius, Olympische Wedstrijden §.12) “Aan de eenvoudige loop is op de veertiende Olympiade de diaulos toegevoegd. (Zie ook Paschalius boek 6, hoofdstuk 13)
Boek - pag. 132
Want zo spreekt Pausanias op de genoemde plaats pag. 301. Maar op de veertiende Olympiade is de loop van een dubbel perk toegevoegd, waarin Hypenus de Piseër als overwinnaar heenging en een kroon van wilde olijf ontving. Diaulos werd dit type spel genoemd, van tweemaal en baan, wat afstamt van aulos, een woord dat eigenlijk een fluit betekent, en daarna elke lange en uitgestrekte strook, of elke figuur die in de lengte uitloopt, zoals ook de renbaan was. De loop wordt nu verdubbeld door het perk heen en direct weer terug te lopen. PAUSANIAS, in ELIACA 1, pag. 320, vergelijkt de diaulos-loop met de schijfwijze die boustrophedon wordt genoemd, dat is, met omgekeerde regels (naar de herhaalde voren die de ossen al ploegende maken): want bij het beschrijven van een zekere kist in het Olympisch veld, die met letters beschilderd is, zegt hij: Op de kist zijn met oude letters opschriften gehouwen, deels in een rechte en gewone orde staande, deels met een omdraaiing: de Grieken noemen dit boustrophedon. Want vanaf het einde van de bovenste regel buigt de orde zich nu naar het begin van de volgende woorden, namelijk op dezelfde wijze als de dubbele loop, die ze Diaulos noemen. Pindarus maakt gewag van deze strijd in zijn Pythische oden: want het tiende stuk is
Boek - pag. 133
opgedragen aan HIPPOCLEAS de Thessaloniër, een Pilinneast. En over deze passage van Pindarus verklaart B. Schmidius p. 348 wat het boustrophedon schrijven inhoudt, door wiens vergelijking Pausanias de diaulos had uitgelegd, namelijk de woorden op deze wijze te schikken:
VREUGDEVOLLE ZANGEN ZAL DE DELPHISCHE ROTS WEERKLINKEN
NNEKLREEW SKOR EHCSIPHLED ED LAZ NEGNZ ELLOVGUERV
VOOR HIPPOCLEAS DIE IN DE WEDSTRIJD DE EER BEHAALDE
EDLAHEB REE ED DIRJTSDEW ED NI EID SAELCOPPIH ROOV
Tot zover Strauchius. Maar over de meergenoemde schrijfwijze boustrophedon kan meer gelezen worden bij Dickenson, die getuigt uit Euphorion en Didymus, die Vossius aanhaalt in boek 1, Grammatica, hoofdstuk 34, dat op die wijze de wetten van SOLON, axonen en kyrbeis genaamd, geschreven zouden zijn geweest, en hij brengt ook een drievoudige vorm van deze schrijfwijze ter sprake, namelijk als volgt: (Dickenson, Delphi Phoenicizantes, hoofdstuk 10)
GODINNE, BEZING MIJ DE NOODLOTTIGE TOORN VAN ACHILLES
SELLIHCA NAV NROOT EGITTOLDON ED JIM GNIZEB ,ENNIDOG
DIE DUIZENDEN RAMPEN OVER DE GRIEKEN BRACHT
THCARB NEKEIRG ED REVO NEPMAR NEDNEZIUD EID
Ook zo:
GODINNE, BEZING MIJ DE NOODLOTTIGE TOORN VAN ACHILLES
SELLEHCA NAV NROOT EGITTOLDON ED JIM GNIZEB ,ENNIDOG
DIE DUIZENDEN RAMPEN OVER DE GRIEKEN BRACHT
THCARB NEKEIRG ED REVO NEPMAR NEDNEZIUD EID
Boek - pag. 134
En ook zo:
GODINNE, MIJ TE ZINGEN DE VERDERFELIJKE TOORN VAN ACHILLES GEEFT
TFEG SELLIHCA NAV NROOT EKJILEFREDREV ED NEGNIZ ET JIM ,ENNIDOG
WELKE DUIZENDEN VAN ELLENDEN DE GRIEKEN VEROORZAAKT
TKAAZROOREV NEKEIRG ED NEDNELLE NAV NEDNEZIUD EKLEW
HEEFT EN VEEL HELDAFTIGE ZIELEN TER HELLEN GEZONDEN,
NEDNOZEG NELLEH RET NELEIZ EGITFADLEH LEEV NE TFEEH
DOG HAARE LICHAMEN TEN PRIJZE GEWORPEN VOOR DE HONDEN.
NEDNOH ED ROOV NEPROWEG EZJIRP NET NEMAHCIL ERAAH GOD
Alsof er stond, om kortheidshalve slechts het laatste te vertolken:
Godinne, geef mij te zingen de verderfelijke toorn van Achilles
Welke duizenden van ellenden de Grieken veroorzaakt
Heeft en veel heldhaftige zielen ter hellen gezonden,
Doch haar lichamen ten prooi geworpen voor de honden.
§. X.
De dolichoslopers hadden deze naam van dolichos. Dit betekent nu lang, uitgestrekt. Vandaar bij Homerus (Homerus) een lange speer. Het wordt, zegt Scapula, ook gebruikt voor de lengte van de tijd. (Scapula in het woord dolichos) Item lange hoop. Insgelijks lange loop (door terugtrekking van het accent) een zekere afstand van een loopplaats, twaalf, of (volgens anderen) vierentwintig stadiën lang. Verbloemd wordt door de pottenbakker EPICRATES de lof gezegd de lange loop door de jaren te rennen, zoals ook de Latinisten zeggen het leven af te lopen, en de afgelopen levensbaan. Insgelijks een zekere peulvrucht, Smilax hortensis, of Phaseolus (zegt Schrevelius), dat is, Turkse boon, omdat de schil en steel daarvan lang is. (Schrevelius, Lexicon Graecum, in het woord) Waarom, zegt wederom Scapula, sommigen dolichoi uit Galenus door worteltjes of Turkse bonen vertolken. Dolichoi worden ook de verzen genoemd, die zij
Boek - pag. 135
hypermetrisch, overmatig, te lang, noemen, en die men tot een volgende lettergreep mag brengen, zoals dit bij Maro: (Vergilius, Georgica, boek 1, vers 295)
Of kookt het zoete vocht van de most op het vuur,
En met bladeren enz.
Zie hierover uitgebreider wat de doorluchte Scaliger heeft aangetekend. (Scaliger, de arte poëtica, boek 2, hoofdstuk 32) Uit alles blijkt dat de dolichos-loop een lange loop betekent: dat wordt nog duidelijker uit het Griekse spreekwoord: zoek de dolichos niet in het stadion, dat is, zoek het lange niet in het korte, of, maak jezelf geen overtollige moeite. (Pollux boek 3) Gelijk mede uit de gevatte uitspraak van Phocion over de zege van Leosthenes: (Plutarchus in Phocion) dat de stadion, of enkele loop, een schone zaak was, maar dat hij opzag tegen de dolichos (verlenging) van de oorlog. Daarom heeft Suidas gedwaald, als hij zegt, dat de stadion-lopers een langere afstand dan de dolichos-lopers moesten afleggen.
De lengte echter van de dolichos-loop wordt verschillend bepaald: want sommigen zeggen, dat ze eens zo lang was als die van het stadion, dat is, het enkele perk. Daarom spreekt Mercurialis er zo van: Hoewel ik weet, dat er bij Galenus ook van de dolichos en diaulos gewag gemaakt wordt, van welke hij zegt, dat het eerste bij de Grieken een langdurige loop betekende, welke echter het merendeel der schrijvers bepaalt tot een dubbel stadion --- (Mercurialis boek 2, hoofdstuk 10)
De stadion was gevolglijk de loop van een stadion: de dolichos van een dubbel stadion rechtuit gelopen: de diaulos was ook van een dubbel stadion, doch met een omgekeerde loop. Paschalius echter bepaalt deze loop tot de lengte van vier stadiën: Est autem, zegt hij uit Griekse schrijvers, de dolichos is van vier stadiën. (Paschalius boek 6, hoofdstuk 13) Andere van zes, nog andere van twaalf stadiën, dan nog
Boek - pag. 136
andere tot vierentwintig. (Faber boek 1, hoofdstuk 28) Welke laatsten schijnen gesterkt te worden door de betekenis van het woord dolichos, waarvan wij boven zeiden dat het ook een afstand van 12 of 24 stadiën aanduidt. Echter, bij een dergelijk groot aantal, dat de lengte van twee stadiën te boven gaat, lijkt ons deze loop ook niet recht uitgestrekt, maar om de kampter of terma, die op het einde van twee stadiën gestaan schijnt te hebben, met een draai gezwaaid te hebben, wat tweemaal gebeurde wanneer het uit vier stadiën bestond, driemaal wanneer het uit zes bestond, driemaal en nog een halve tocht, wanneer het uit zeven bestond. Waarom Tzetzes zegt: (Faber boek 2, hoofdstuk 35) de dolichos loopt zevenmaal, want zij heeft drie keerpalen, of buigingen om dezelve, en een halve: waarvan het ook het buigbare, of zwaaiende loopspel genoemd is. (Tzetzes 3e Geschiedenis, chiliade 6) In deze opzichten schijnt het een verlenging en verdubbeling van de diaulos-loop te zijn: want gelijk die slechts één stadion heen en weder liep, en alzo van de uiterste meetpaal wederom tot de beginstreep snelde, zoals wij boven toonden, waarom bij zulk een loop Anaxandridas een vrouw vergelijkt, die van haar man wegloopt naar haar vaders huis, en alzo vanwaar zij gekomen was, zeggende: die herloop is schandelijk: (Anaxandridas bij Stobaeus) zo zeg ik, liep dit twee stadiën verscheidene malen heen en weder. Want dat ook de dolichos-loop zo heen en weder liep, blijkt duidelijk uit de uitspraak van Aristides, wanneer hij met deze loop de terugloop van de Nijlvloed van de zee tot de sluizen en het Meroë-meer vergelijkt. (Aristides, Aegyptiaca) En de rivier, beginnende van de zee, werd met een herloop wederom tot aan de sluizen en Meroë naar boven gevoerd, gelijk als degene, die de dolichos-ren met een herloop
Boek - pag. 137
loopt. Paschalius meent verder dat de overwinnaars in deze heen-en-weer-lopen en ommekeren periodonikai, overwinnaars van de periode, betiteld zijn. (Paschalius op de aangehaalde plaats) Echter, Pomponius Festus schijnt de betekenis van dit woord beter ingeschat te hebben, als hij het verklaart van degene die in de Pythische, Isthmische, Nemeïsche en Olympische spelen, en alzo rondom en overal, de overwinning manhaftig had weggedragen. (Festus in het woord Periodonikes) De herhalingen van deze lange heen-en-weer-loop (zo mag ik nu de dolichos-loop noemen) schijnt uitgevonden te zijn, om kunst en vlijt te tonen in het vermijden van de keerpalen, zoals uit Homerus (Homerus, Ilias) en uit de omwentelingen van de renwagens in de grote CIRCUS (waarvan beneden) blijkt: maar ook om bij gebrek aan lengte van de loopbaan door ombuigingen en heen-en-weer-rennen de loop lang te maken, want lang moest ze zijn, zou ze anders haar naam beantwoorden: om welke reden, zo het schijnt, de lange loop buiten het perk zonder zwaai of draai voortgelopen heeft. Wij merken ook nog aan, dat (zo het ons althans toeschijnt) de mindere lopen en herlopen van de DOLICHOS tot de wedloop te voet behoord hebben, doch de menigvuldige herhaling tot de paarden- en wagenren (waarvan beneden), om welke oorzaak de schrijvers dezelve doorgaans tot de laatste betrekken.
§. XI.
De hoplitodromoi werden zo genoemd naar de hopla, wapens. Derhalve mogen wij het woord vertalen door gewapende lopers. Hun wapenrusting werd panoplia (Het woord panoplia wordt driemaal in het N.T. gebruikt, t.w. Lucas 11:22, Efeziërs 6:11 en 13, doch hoogstwaarschijnlijk, dunkt ons, met zinspe-ling op de oorlogswapens. Ondertussen hadden ook de wapen-rustingen der wedlopers daar veel overeenkomst mee. De LXX gebruiken dit woord voor het kleed, namelijk van een krijgsman, 2 Samuel 2:21.), de gehele wapenrusting,
Boek - pag. 138
genaamd, zoals uit Heliodorus het duidelijkst blijkt: (Heliodorus, Aethiopica, boek 4) die, sprekend van THEAGENES, aldus getuigt: toen hij dit gezegd had, sprong hij toe, en in het midden getreden, zei hij zijn naam, gaf zijn natie te kennen, lootte om de plaats; en bekleed zijnde met de hele wapenrusting, stond hij bij de startlijn, hijgend naar de wedloop, en verwachtte met groot ongeduld het teken van de klaroen. Pausanias onderricht ons nader over de tijd waarop zulk een gehele wapenrusting, en dat nog specifiek voor de lopers, is ingesteld, zeggende: Het loopspel van zwaargewapende lopers is in zwang gekomen op de vijfenzestigste Olympiade. (Pausanias boek 3) En elders: Demaratus de Hereër, zoon van Demaratus, en zijn neven hebben tweemaal gewonnen: hijzelf ook op de vijfenzestigste Olympiade (wanneer het eerst in gebruik kwam om met zware wapens te rennen), en insgelijks ook op de volgende. De wapens nu waren 1. schilden: waarom Pausanias deze taal voert: Met het schild te lopen bij het eindigen der spelen was nog niet in gebruik: zijnde (Pausanias boek 3)
Boek - pag. 139
dat namelijk eerst in gebruik gekomen ten tijde van Demaratus, zoals wij zojuist uit de meergenoemde Pausanias toonden. Daar en boven 2. waren zij somtijds gewapend met een borstwapen, pantser, en gehele ijzeren wapenrusting, wat in het bijzonder plaats had bij degenen die zich voor de oorlog bekwaamden, die daarom gewapende vechters of lopers genoemd worden, evenals de gladiatoren, door Tacitus crupellarii genoemd, (Tacitus, Annalen, boek 3, hoofdstuk 43, 45) ja ook ferrati, d.i. ijzeren, omdat ze als met een ijzeren deksel overtrokken waren. (J. Lydius, Agonistica Sacra, hoofdstuk 10) 3. Ook hadden ze op het hoofd helmen met trotse en zwierige pluimen, evenals te Rome op de spelfeesten de spelers gezegd worden gehad te hebben koperen helmen met sierlijke kammen en veren. (Dionysius van Halicarnassus, boek 7) 4. Ook waren de gewapende spelers gewapend omtrent de voeten: want zij hadden hun endromides. Zo noemt Pollux de schoenen der wedlopers: (Pollux boek 3, hoofdstuk 30) welke Pausanias oikrepides genoemd heeft. (Pausanias boek 6) Terwijl echter de soldaten vanouds maar met één voet geschoeid waren, opdat ze namelijk vaster op moerassige grond konden staan, en tevens met de ongeschoeide linkervoet beter weg konden snellen, zoals uit Thucydides afgenomen kan worden. (Thucydides boek 3) Gelijk nu alle loopoefening geschiedde, om bekwamer te zijn voor de oorlog en oorlogsplichten en -bedrijven, zoals Vegetius het duidelijkst aanwijst, en uit hem anderen, (Vegetius, de re Militari, boek 1, hoofdstuk 9) zo is het vanzelfsprekend dat de gewapende loop daartoe ingevoerd is: hoewel ze (zonder twijfel om haar al te grote moeilijkheid en bijna onmogelijkheid) wederom niet alleen door de Eleërs, maar ook door alle Grieken (want ook anderen hadden deze loop in gebruik gebracht, zoals blijkt uit het Pythische spel, dat ze vijf jaar na het Olympische hadden toegelaten, naar Pausanias' verhaal) (Pausanias boek 10) te niet gedaan is; zoals uit deze woorden
Boek - pag. 140
van dezelfde Pausanias is af te nemen: dog deze is een tijd-lang daarna door de Eleërs, en van alle andere Grieken wederom uit het perk gelaten. (Pausanias boek 6)
§ XII.
Het voornaamste werk en bedrijf der lopers was, te zorgen, om door snelheid de tegenstrever zeer ver achter zich te laten, en zeer ver vooruit te zijn. (Plutarchus, Symposion 2, probleem 4) Die achter raakte en zich beijverde, om de voorloper weer in te halen, en voorbij te stuiven, werd gezegd te vervolgen (Het woord vervolgen, wanneer het een persoon als voorwerp heeft, duidt een begeerte aan om die te beschadigen, en wordt in het N.T. doorgaans met vervolgen vertaald. Maar wanneer het op een zaak betrekking heeft, wordt het meestal ten goede genomen, en betekent het een bijzondere vlijt om die te verkrijgen. Zo hebben wij het dikwijls in het N.T. en wordt het door zoeken, trachten, najagen, vertaald. Onder anderen heeft Paulus het in Filippenzen 3:12, ik jaag daarna: en vs. 14. enz. ik jaag naar het wit tot de prijs van Gods roeping, die van boven is in Christus Jezus. In welke plaats een zeer duidelijke toespeling is op de Griekse loopbanen. Chrysostomus dringt de kracht van het woord nadrukkelijk aan: En hij zegt niet ik loop, maar ik vervolg. Want wie bij de Grieken gezegd wordt te vervolgen, gij weet, hoe grote ijver hij in het doorzetten gebruikt, hij ziet niemand aan, hij stoot met grote drift eenieder weg die hem in de loop hindert. Daarom zegt ook Cicero, de Officiis, boek 3, hoofdstuk 30. Wie een stadion loopt, moet zich inspannen en strijden, zoveel hij kan, om te winnen. En Apollodorus, Bibliotheca, boek 3, p. 207 zegt van Milanion: najagende heeft hij die (namelijk gouden appelen) weggeworpen, te weten voor Atalanta.),
Boek - pag. 141
zich uit te strekken (Dit drukt de handeling uit van ijverige lopers, die niet alleen hun voeten wakker bewegen, maar ook hoofd en handen vooruitsteken, om hun ijver en wakkerheid te tonen, en om zo, waar mogelijk, meer vaart te maken. Paulus gebruikt het met zinspe-ling daarop in Filippenzen 3:14, mij uitstrekkende tot hetgeen dat voor is. Maar het woord zegt niet alleen een verder uitstrekken, maar ook een te ver uitstrekken. Zo vindt men het bij Paulus 2 Korintiërs 10:14, wij strekken onszelven niet te wijd uit.), te spoeden, om de voorsprong te nemen (Het woord voor voordeel behalen wordt wel bij de Grieken soms in goede zin gebruikt, maar in het N.T. betekent het doorgaans zoveel als op een onbetamelijke wijze iemands kans willen afnemen, afbreuk doen. Zo zegt Paulus 1 Thessalonicenzen 4:6, dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling. Zie 2 Korintiërs 7:2 en 12:17, 18, waar het voordeel zoeken wordt vertolkt. Het werd vanouds onbetamelijk geacht in de loopwedstrijden door bedrog de medeloper een kans te willen afnemen, volgens het getuigenis van Lucianus tom. 2. non tem. cred. cal. p. 414. enz. Iemand die de hoop op overwinning stelt in de snelheid van zijn voeten, zoekt zijn naaste niet te hinderen, noch zich te bekommeren om het doen van zijn medestrijders. Integendeel, een trage en slome strijder, geen vertrouwen kunnende stellen op zijn snelheid, zal op bedrog toeleggen. En hij zal er geheel op uit zijn, hoe hij de medeloper ophoudt, door hem enige hindernissen of belemmeringen te doen voorkomen. Wat, zo hem niet gelukt, hij nooit overwinnaar zal worden.), niet tegenstaande de eed gedaan was bij Jupiter Horceus, van zonder bedrog te zullen handelen. Met zulk bedrog achterhaalde niet alleen PELOPS OENOMAUS in de beruchte wagenstrijd, waarvan in het eerste boek gewag is gemaakt: maar ook te voet HIPPOMANES de snelle ATALANTA wel tot driemaal toe, door, als zij te ver vooruit schoot, een schone appel over het veld te laten rollen, die haar lokte, (Ovidius, Metamorfosen, boek 10, fabel 13, 14)
Boek - pag. 142
om ze op te rapen, waardoor hij tijd won om haar voorbij te stuiven (misschien ook niet tegen haar wil), en ging zo eindelijk met de prijs, de bruid zelf, strijken. Twijfelen (Het woord twijfelen geeft een twijfeling gepaard met een gemoedsangst te kennen: tevens een radeloosheid over een goede uitkomst. Zo zegt Polybius boek 16. Hij was twijfelmoedig en kon kwalijk zien, wat hem verder te doen stond. Dus Xenophon in Cynegeticus, twijfelende waar hij het op zou vaststellen. Wanhoop duidt een zo grote verbijstering aan, dat men ten enenmale wanhoopt aan een goede uitkomst. Paulus heeft die beide woorden bij elkaar in 2 Korintiërs 4:8, twijfelmoedig, doch niet mismoedig. Zie ook 2 Korintiërs 1:8.) is met raad en daad in twijfel en bekommernis te hangen, of men de voorloper zal kunnen inhalen: of ook in bekommernis en verlegenheid te steken, of men niet wel van de achtervolger mocht ingehaald en voorbijgestreefd worden. Voorbijgestreefd zijn is van die twijfel ontdaan en inderdaad voorbijgestreefd te zijn; achtergelaten zijn en verlaten zijn (Dit zijn woorden die van de loopwedstrijden gebruikt worden, om uit te drukken hoe de achterblijvende als achtergelaten worden door hun tegenpartijders. Plutarchus zegt; zij kronen de achtergelatenen niet. En Eustathius in Homerus' Ilias, die geheel en al overwonnen wordt, zeggen wij, dat achter wordt gelaten. In het N.T. wordt het woord verlaten doorgaans overgezet. Zie Mattheüs 27:26, Handelingen 2:27, Hebreeën 13:5. En wel 2 Korintiërs 4:9 met zinspe-ling op de loopwedstrijden: vervolgd, doch niet daarin verlaten. Horatius, de Arte Poetica, noemt ook relinqui. Moge de schurft de allerlaatste bezetten, voor mij is het een schande achtergelaten te worden.), gelijk ook
Boek - pag. 143
achtergebleven zijn (Naast andere betekenissen die dit woord in het N.T. heeft, heeft het ook die van achterblijven, Hebreeën 4:1, en achteropraken, Hebreeën 12:15. In welke twee plaatsen wij mogen denken dat een toespeling geschiedt op de lopers in de renbanen der oude Grieken.) is daadwerkelijk achtergelaten, achtergesteld te zijn: een zodanige achtergelatene mag geheten worden, terwijl degene die altijd voorgebleven is, een niet-achtergelatene is: wat zo roemruchtig was, dat het mede onder de trotse praaltitels der overwinnaars gezet werd: zoals blijkt uit de inscriptie van de vuist- en worstelvechter DEMETRIUS te Rome.
DEMETRIUS. HERMOPOLITER.
ALEXANDRIJN. VUIST-WORSTEL-VECHTER.
ALOM-OVERWINNAAR. WORSTELAAR.
TWEEMAAL OP EEN DAG OVERWINNAAR.
NOOIT ACHTERGELATEN.
MELANCOMAS, hoe zeer ook wegens spel en strijd vermaard, wordt het integendeel tot schande gerekend, dat hij geen voor-blijver gebleven is, maar van
Boek - pag. 144
zijn zoon achtergelaten is: waarom Dio Chrysostomus van hem zegt: Hij is niet voor, niet onoverwinnelijk gebleven. (Dio Chrysostomus, Rede 28) Van dit alles kan men nazien wat Lydius heeft aangetekend. (Lydius, Agonistica Sacra, hoofdstuk 24) En dit zij tegenwoordig genoeg, zo ons dunkt, van de VOETRENNERS.