Boek - pag. 87
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Verschillende spelen waarin de liefhebbers werden
geoefend, opgesomd:
§ I.
Door middel van deze werden de liefhebbers in de oefenscholen dus geoefend, te weten in de wedloop, het vuistgevecht, worstelen, verspringen en schijfwerpen, waaruit de plechtige spelen bestonden, of die voornamelijk tijdens de Olympische Spelen werden beoefend. Maar daarenboven waren er nog verschillende andere, die niet zo beroemd en plechtig waren, en deels latere uitvindingen waren. De meeste heeft Hofmannus uit Mercurialis en anderen verzameld en in de volgende vorm gemengd voorgesteld. (Hofmannus, Lexicon Universale, onder het trefwoord Gymnastica)
§ II.
HANDWORSTELEN, een worsteling met de uiteinden van de handen, zodat geen ander deel van het lichaam dan de vingers werd aangeraakt. In dit spel heeft eertijds Sostratus uitgeblonken, zodat hij daarvan de titel HANDWORSTELAAR voerde, volgens Pausanias. (Pausanias, Eliaca I, 6) Dit soort strijdspel zou ook veel bij de oude Kelten in gebruik zijn geweest, volgens Posidonius. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5)
§ III.
IJZEREN BALSPEL, waarvan Avicenna melding maakt, een spel waarbij de bal met gevlochten ijzeren rackets heen en weer werd gekaatst; waarvan het HAMERBALSPEL niet veel verschilde, want hierbij werd de bal gekaatst met houten hamers. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 8)
Boek - pag. 88
§ IV.
VUISTGEVECHT, zijnde een van de vijf Olympische spelen; daarom wordt dit op de betreffende plaats uitgebreider behandeld.
§ V.
WANDELEN, wat met zeer grote zorg en nauwkeurigheid werd bestuurd. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 2, hfst. 2)
§ VI.
RADLOPEN, zijnde het voortdrijven van een rad, waarmee het radspel hetzelfde was of waarop het leek. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 8)
§ VII.
De WEDLOOP, eveneens een van de vijf voorname Olympische spelen; daarom zullen wij dit op de betreffende plaats ook uitgebreider behandelen.
§ VIII.
WEGTREKKEN, waarbij iemand stilstond en de tegenstrever probeerde hem van zijn plaats af te trekken; waarin de sterke Milo zich een meester toonde, aangezien hij door geen enkele tegenkracht van de schijf waarop hij stond, te verplaatsen was. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5)
§ IX.
TREKSPEL, een oefenspel voor jongens, waarbij ze tegen elkaar trekken. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5) (Julius Pollux, boek 9, hfst. 7)
§ X.
WERPSCHIJF, het spelen daarmee was ook een van de vijf beroemde spelsoorten en wordt daarom elders behandeld. Hiermee kwam het WERPEN met stenen, spiesen, enzovoort, nagenoeg overeen. (Plato in Theaetetus)
§ XI.
OEFENING, afzonderlijk zo genoemd, waarbij de een de ander, die naar hem toe boog, van opzij aanviel en hem rond het weke deel van de buik greep; of, waarbij men een opgeheven gewicht tegen de ander heen en weer stootte. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5)
Boek - pag. 89
buiks greep: of, die eenige opgeheven zwaarte tegen den ander heen en weder ftiet.
§ XII.
KOORDKLIMMEN en KOORDDANSEN; hiermee kwam het spel overeen dat men SPRINGTOUWSPEL noemde. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5; Hesychius onder het trefwoord) (Julius Pollux, boek 3, hfst. 5)
§ XIII.
DRAGEN, wat gebeurde op een draagbed, een draagstoel, op hangende bedden, en in wiegen. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 11, 12)
§ XIV.
ZWAARDGEVECHT.
§ XV.
HALTERSPEL, het spel met de halters. Echter, omdat dit deels lijkt op het schijfwerpen, zullen wij het bij de behandeling daarvan verklaren.
§ XVI.
GEWAPEND SCHIJNGEVECHT, of schijnwapenstrijd en tweegevecht.
§ XVII.
WORSTELEN. Ook dit is een van de vijf vermaarde spelsoorten. Zie dus elders.
§ XVIII.
LANG TOUW: een slingertuig. Misschien hetzelfde als de SPRINGPLANK en de SCHOMMEL. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 8)
§ XIX.
STEVIGE HANDDRUK, het stevig samendrukken van de hand, terwijl de tegenstrever poogde die open te breken. Voornoemde Milo speelde hierin wederom de meester, aangezien hij een granaatappel in zijn dichtgeknepen hand zo vast kon houden, zonder deze echter te beschadigen, dat niemand hem die kon ontrukken, behalve zijn meesteres, die ook ervaren was in de kunst. (Aelianus, Varia Historia, boek 2, hfst. 24)
Boek - pag. 90
§ XX.
Het strijdspel van in elkaar geklemde en gehaakte vingers. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5, tegen het einde)
§ XXI.
DANS, zijnde van drieërlei soort. De eerste werd ACROBATISCHE DANS genoemd, waarbij men sprong terwijl men handen en benen op verschillende wijzen naar het hoofd boog. De tweede, BALSPRINGEN, waarbij men al springende met de bal speelde. (Aristoteles, Beginselen van de Dichtkunst) De derde, de afzonderlijk zo genoemde DANS, een nette beweging van de ledematen, op een zekere wijze en maat, om de gewoonten, neigingen en daden van mensen na te bootsen. Hiertoe mag men ook de WAPENDANS rekenen. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 2, hfst. 7)
§ XXII.
ALGEHELE STRIJD: een gemengd spel, bestaande uit het vuistgevecht en worstelen, en daarom behorend tot de vijf grote en gebruikelijke Olympische spelen.
§ XXIII.
STEMOEFENING: oefening van de stem. De oefenmeesters werden STEMCOACHES genoemd.
§ XXIV.
PENDELLOOP: als iemand in het zesde deel van de renbaan, de zogenaamde LENGTEMAAT, voorwaarts en achterwaarts heen en weer liep, en elke keer de afstand verkortte, totdat hij stilstond. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5)
§ XXV.
GEBARENSPEL: goochelachtige beweging van de handen en de voeten. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 5)
§ XXVI.
LACHEN en ROEPEN: de oefening in gelach en geroep. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 3, hfst. 7)
§ XXVII.
SCHIJNGEVECHT: het gevecht tegen de schaduw, lucht, muur, zuil, enzovoort.
Boek - pag. 91
§ XXVIII.
ADEMSTILSTAND: het bedwingen en inhouden van de ademhaling.
§ XXIX.
WORSTELEN: wat er ook een was van de beroemde vijf.
§ XXX.
Hierbij worden gevoegd het ZEEGEVECHTSSPEL, de VISSERIJ en dergelijke meer, waarover wij nu niet stuk voor stuk zullen spreken.
§ XXXI.
Ook zijn de BADEN, met hun zalvingen, wrijvingen, roskammingen, enzovoort, te rekenen onder de oefeningen van de oefenschool.
§ XXXII.
Echter, omdat nu in deze soorten spelen er verschillende zijn genoemd die we naderhand niet of nauwelijks weer zullen tegenkomen, hebben wij goedgevonden om ter verduidelijking de afbeeldingen daarvan, die bij Mercurialis te vinden zijn, volgens de letters A, B, C aan de lezer voor te leggen.
A. Toont het balspel. Er waren vier soorten ballen; te weten: de LUCHTBAL, van zeemleer gemaakt en met louter lucht gevuld; de DRIEHOEKSBAL; de DORPSBAL; de RUKBAL, een bal waarmee men in het zware zand speelde, wat mannenwerk was en de krachten van vrouwen te boven ging. (Mercurialis, De Arte Gymnastica, boek 2, hfst. 5)
B. Het RAD: deze heeft een schel, acht ringen, negen uit- en inschietende tanden, om meer geluid te maken.
Boek - pag. 92
C. WEGTREKKEN. Zo stevig stond bijvoorbeeld Milo op de schijf, dat hij er door niemand vanaf getrokken of geduwd kon worden.
D. KOORDKLIMMEN en koorddansen.
E. HET SLINGERSPEL.
F. WAPENDANS, zwaarddans.
G. HET BEDWINGEN en inhouden van de adem.
H. HET BAD met de roskammen en verschillende andere werktuigen.