Boek - pag. 382
De eigenlijke prijs was de kroon. Vroeger waren dit ronde kransen, gemaakt van verschillende materialen, maar bij de Spelen van takken of loof. In de vier grote Griekse Spelen werden ze gebruikt, maar de soort verschilde per spel. Appelloof, appeltwijgen en zelfs appels werden hier gebruikt. Ook olijftakken. Hoe moeten we begrijpen dat Daikles als eerste daarmee gekroond werd, terwijl anderen Herkules of Coroebus noemen? Het materiaal van de kroon was het loof van de wilde olijfboom, de Kotinos. Daarom werd deze schoonkronig genoemd. Ook werd hij heilig genoemd. De kroon-olijf bestond vroeger niet in Elis of bij Olympia, maar werd er door Herkules naartoe gebracht. Iphitus kweekte ze verder op. Hoe zag de olijfkrans eruit? De verscheidenheid aan oorlogskronen bij de Romeinen. De Olympische kroon en de triomfkroon hadden waarschijnlijk dezelfde vorm. Hoe deze kroon op het hoofd van de overwinnaars werd gezet. De plaats waar, en de tafels waarop hij stond. Hoe dit bij de Grieken en de Romeinen ging. Wat eindstreep in dit verband betekent. Kronen werden ook verheven opgehangen. Bijzondere gebaren van de overwinnaars bij het ontvangen van de kroon. Het haasten naar de plaats van de kroning. De slimheid van de paarden van keizer Claudius in dit opzicht. De Ratumena poort. Het uitstrekken naar en het grijpen van de kroon. Het opzetten van de kroon. Door wie gebeurde dat?
Boek - pag. 383
Nu komen we bij de eigenlijke prijs van de voltooide strijd en de behaalde overwinning, namelijk de zeer beroemde kroon, die met haar naam en glans de wereld verleidde en verbaasde. Een kroon, zeg ik, die bijna alle tongen heeft doen spreken en alle pennen en griffels werk heeft verschaft.
Kronen waren vroeger ronde kransen, gemaakt van één enkele rondgebogen tak met bladeren, of van loof, bladeren en groen dat om een ronde vorm was gevlochten; of van purperen of andersgekleurde windsels, banden of zwachtels, die diademen of tiara's werden genoemd, geschikt om de kruin van het hoofd te omvatten. De eerste soort komt hier in aanmerking, waarom niet alleen de kroon, maar ook de Spelen te Olympia bekranst en bebladerd werden genoemd, zoals Faber aantoont (Faber Agon. lib. 2. cap. 22.).
In alle vier de grote Griekse Spelen, te weten de Olympische, Isthmische, Nemeïsche en Pythische, werden na verloop van tijd de overwinnaars zulke kronen opgezet, weliswaar getooid met bijzonder loof. Dit blijkt uit dit vers van Archias (Archias Antholog.):
Dat is:
Vier spelen acht de Griek als hoog en heilig,
Twee zijn voor hoge goden, twee voor stervelingen.
Boek - pag. 384
Jupiter, Apollo, dan Palaemon en Archemorus:
De prijzen zijn olijf, en appels, selderij, en voor
Het vierde pijnboomloof.
Dit heeft Lucianus als volgt uitgedrukt (Lucianus Dialog. de gymnaf.):
Dat is: bij de Olympische Spelen was een kroon uit wilde olijf, bij de Isthmische uit pijnboomloof, bij de Nemeïsche uit selderijgroen gevlochten, en bij de Pythische werden aan de god gewijde appels (als prijs voor de overwinnaar) aangeboden. Met die appels bedoel ik een krans gebogen uit een appeltwijg, of gevlochten uit appelloof met daarin appels verwerkt. Deze appels kunnen granaatappels, citroenen, perziken of iets dergelijks zijn geweest, waarvan het loof laurierachtig is en de vrucht sierlijk en opvallend. Maar als het anders was, en er alleen losse appels bedoeld zijn, dan blijft het zeker dat bij drie van de grote Griekse Spelen op een bepaald moment een kroon of krans aan de overwinnaars werd toegekend.
Hoe het ook zij, men heeft soms in het Olympisch veld de overwinnaar appels gegeven, ofwel los, ofwel als loof en vrucht in een krans gevlochten (wat ik verkies). Echter, volgens het verhaal van Phlegon (Phlegon in Fragm.), kreeg Iphitus als antwoord op zijn vraag van het Pythische orakel, sprekend namens haar vraagbaak: "Iphitus, stel niet langer de vrucht van de appelboom als prijs voor de overwinning." En ze voegde eraan toe:
Boek - pag. 385
Dat is:
Maar krans en kroon het hoofd met wilde olijfbladeren,
Waar in de spin weeft haar fijn gesponnen draden.
Dit bevel heeft Iphitus uitgevoerd, want toen hij thuiskwam, of, om Griekse woorden te gebruiken: "Toen hij in Olympia aankwam, waar veel wilde olijfbomen in het heiligdom stonden, zag hij er één die vol spinnenwebben zat en die omheinde hij; en van deze werd de krans aan de overwinnaars gegeven." De eerste die gekroond werd, was Daikles de Messeniër, die in de zevende Olympiade de wedloop had gewonnen. Zie dit ook vermeld bij Faber (Faber Agon. lib. 3. cap. 23.). Iphitus had deze vraag aan Apollo gesteld tijdens dezelfde Olympiade, namelijk na het herstel van de spelen door hemzelf, zoals we eerder uit Phlegon hebben vernomen (lib 1. cap. 2. §. ult.).
Hier wordt gezegd dat Daikles als eerste met de olijfkrans gekroond is, terwijl ondertussen blijkt, of althans gezegd wordt, dat Herkules, te weten de Ideër, daar als allereerste bij zijn overwinning mee gekroond is (Pausanias lib. 5). Zo moet ook aangenomen worden (Paschalius de Coron. lib. 6. cap. 17. in fine.) dat in enkele volgende spelen de overwinnaars daarmee, naar het voorbeeld van Herkules, gekroond zijn geworden (Faber Agon. lib. 2. cap. 22.). Herkules had weliswaar stekken van die olijven meegebracht en geplant, maar die schijnen, alsof ze in een andere aarde en onder een hetere hemel waren overgebracht, weinig te hebben gedijd en gegroeid, en na verloop van tijd bijna te zijn uitgestorven. Daarom keerde men, naar onze mening, terug naar het geven van appels of appelkransen. Echter, Iphitus, zo lang na Herkules,
Boek - pag. 386
vond tijdens de aftekening van de Pythische vraagbaak in dezelfde Olympiade nog een overgebleven twijg van die olijf, groeiend tussen andere olijven. Hij heeft die in de zevende Olympiade gebruikt om Daikles mee te kronen, en heeft die ongetwijfeld naderhand met nieuwe ijver laten opkweken, zodat ze voortaan voor de kroning van de overwinnaars kon dienen.
En zo verdwijnt het probleem dat Daikles als eerste met de olijf gekroond zou zijn, terwijl Herkules en anderen er toch eerder mee hadden gepronkt. Maar het is twijfelachtiger dat Daikles de eerst gekroonde genoemd wordt, te weten met de olijf, terwijl Aulus Gellius zegt dat Milo van Croton in de eerste Olympiade gekroond is. Zo luiden zijn woorden (A. Gellius Noct. Attic. lib. 15. cap. 16.): "Milo van Croton, een beroemd atleet, van wie in de kronieken geschreven staat dat hij in de eerste Olympiade gekroond is, enz." En ook dat andere getuigen beweren dat de kok Coroebus uit Elis de eerste kroon heeft gewonnen. P. Faber acht het de moeite niet waard, of heeft er noch tijd noch zin in om er zijn hoofd over te breken, hoe deze zaken met elkaar kunnen kloppen (Faber Agon. lib. 2. cap. 23.). En de man heeft groot gelijk, want hij wist hoe verschillend schrijvers gewend zijn de dingen te vertellen, en hoe ze verschillende, tegenstrijdige dingen verhalen. Proberen die met elkaar in overeenstemming te brengen is even zinloos als proberen een moeras droog te leggen. Toch lijkt het ons dat in het huidige geval met weinig moeite een overeenstemming te vinden is: namelijk door aan te nemen dat Daikles,
Boek - pag. 387
Milo en Coroebus tegelijkertijd leefden, zoals de geschiedenis dat ook inderdaad plaatst, na het herstel door Iphitus. Als we dit vaststellen, kan het niet anders dan dat Daikles als eerste gekroond is, want zijn kroning vond plaats in de zevende Olympiade. Na hem volgde, wat deze drie betreft, niet Milo maar Coroebus, want die werd gekroond in de achtentwintigste Olympiade, zoals elders is aangetoond. Omdat die achtentwintigste Olympiade de eerste was vanaf welke de Olympiaden, ofwel de Olympische jaartelling, een vaste basis en begin kregen, zoals ook elders is vermeld, wordt Coroebus de eerst gekroonde genoemd, omdat hij namelijk in de eerste Olympiade van die jaartelling met dat pronkstuk versierd werd. Maar wat Milo betreft, die veel later leefde, namelijk in de tijd van Tarquinius Superbus, de zevende Romeinse koning (Sollinus cap. 4.), verdwijnt alle twijfel wanneer men met Petrus Mosellanus denkt dat er in de boeken van Gellius een grove fout staat (P. Mosellanus ad Gellium loc. cit.), namelijk "de eerste" in plaats van "de eenenzestigste". Tarquinius begon namelijk zijn regering in het vierde jaar van die Olympiade, en op de spelen daarvan, drie jaar later, kan Milo de zege hebben behaald.
Verder dient het ons doel dat we nader onderzoeken: 1. het materiaal waaruit de kroon gemaakt was, 2. de vorm of het model ervan, 3. de wijze waarop de overwinnaar die op zijn hoofd en in zijn bezit kreeg.
Het materiaal waaruit de kroon bestond, was de boom die
Boek - pag. 388
in het Grieks de wilde olijfboom werd genoemd. Dit blijkt afdoende uit wat Pausanias zegt (Pausanias lib. 5.), als hij vertelt dat Herkules, nadat hij zijn Ideïsche broeders in een strijdspel had laten deelnemen, de overwinnaar kroonde "met de twijg, dat wil zeggen, met de krans van de wilde olijfboom." Men zegt zelfs dat Herkules er zelf mee gekroond is, want Statius zingt (Statius Theb. lib. 6. vf. 5. 6. 7.):
Primus Pisaea per arva
Hunc pius Alcides Pelopi certavit honorem,
Pulvereumque fera crinem detorsit oliva.
Dat is:
Herkules, die vrome held, ooit zo vermaard,
Streed deze strijd ter ere van Pelops' uitvaart,
En drukte om zijn bezwete hoofd de krans van wilde olijven.
Hierover zegt Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 19.): "wilde olijf is de wilde olijfboom." Dit blijkt verder uit een uitspraak van Aristophanes (Aristophanes in Plut.):
Dat is:
Jupiter roept uit, de Olympische overwinnaars tentoon te stellen
Hen sierlijk uitgedost met een kroon van de wilde olijfboom.
Eveneens blijkt het hieruit dat Alpheus bij Philostratus (Philostratus in imagin.) aan Pelops een kroon van deze boom toeschrijft als een Olympische kroon. En ook uit het feit dat Solon (Lucianus de Gymn.), wanneer hij Anacharsis de Scyth vraagt naar de prijs van de Olympische Spelen, als antwoord geeft: een kroon van wilde olijfboomloof. Tyrius Maximus geeft dit eveneens te kennen (Tyrius Maximus orat. Quis fin. philos.). Het blijkt ook uit het verhaal van Dio (Dio in Ner.), die zegt dat Nero bij zijn terugkeer uit Griekenland in Rome binnenkwam,
Boek - pag. 389
"met een kroon van de wilde olijfboom gekroond."
De wilde olijfboom was niets anders dan een wilde olijfboom. Hesychius (Hesychius in Κότινος): "wilde olijfboom betekent een wilde olijfboom." Zo vat Theophrastus het ook op, als hij het voor onmogelijk houdt (Theophrastus lib. 2. de plant.) "de wilde olijfboom tot een tamme olijfboom te maken", dat wil zeggen, de wilde te veranderen in een tamme, echte olijf. Dit blijkt ook duidelijk uit de uitlegger van Apollonius Rhodius (Apollonius Rhodius, ejufque Interpres.), die de woorden van deze schrijver, "de staf van wilde olijfboomhout", verklaart als "van wilde olijfboomhout." Verder blijkt dit uit de zojuist aangehaalde passage van Statius en wat Paschalius daarover zei, namelijk dat de fera oliva van Statius de wilde olijfboom was, en dat de wilde olijfboom dus niets anders kon zijn dan de wilde olijf.
Verder werd deze soort wilde olijf, die de naam wilde olijfboom droeg, de bijnaam schoonkronig gegeven, wat betekent: mooi, geschikt voor kronen. Over deze bijnaam spreekt Pausanias weer (Pausanias lib. 5.): "Daarachter, aan de rechterzijde, groeit de wilde olijfboom, die men de schoonkronige olijf noemt." En het staat vast dat men daarvan kronen zou geven aan de Olympische overwinnaars. Dit wil ook Aristoteles zeggen (Ariftoteles admir. 49.): "in Panstlethion is een olijfboom, die schoonkronig wordt genoemd." Terloops zeggen wij,
Boek - pag. 390
dat deze zelfde wilde of veldolijf ook de naam schone olijfboom droeg, zoals Paschalius getuigt (Paschalius de Coron. lib. 6. cap. 19.). Dit gaf aan dat dit gewas een mooie gestalte moet hebben gehad wat betreft stam, twijg en bladeren. Daarom zegt Paschalius: "En derhalve is de wilde olijfboom ook schone olijfboom genoemd, en werd hij gerekend onder de meest aanzienlijke bomen." Dit bewijst hij ook uit Theophrastus (Theophraftus lib. 5. de plant. cap. 3.). Tot de schoonheid behoorde de rechtheid van de twijgen, evenals hun gladde stevigheid en de fraaie vorm van de bladeren. Vanwege het eerste en het tweede werden er ook koningsscepters, herdersstaven en knotsen van de helden van gemaakt. Maar vanwege de fraaie vorm van de bladeren, ofwel aan de twijgen – die geschikt waren om met een enkele ombuiging een sierlijke erekroon te vormen – ofwel los, om tot een kroon gevlochten te worden, mocht de boom met recht schone olijf, en zoals we eerder zagen, zelfs schoonkronige olijf genoemd worden (Paschalius lib. 6. cap. 19.). Deze kroon-olijf werd ook heilig genoemd (Ariftoteles in Admir. aufcult.). Verder beschrijven Aristoteles, en via hem de Scholiast van Aristophanes (Scholiaftes Ariftophanis.), de geschiktheid en schoonheid van deze boom voor het maken van kronen, en onthullen tevens de bijzondere en van andere olijven verschillende eigenschap:
(*) Dit woord gebruikt de apostel in Romeinen 11:24: "indien gij afgehouwen zijt uit den Olijf-boom, die van nature wild was, en tegen de natuur in den goeden Olijfboom ingeënt." Grotius zegt hierover: "Paulus heeft dit woord bedacht, om het beter te kunnen contrasteren met wilde olijfboom, terwijl hij, zoals vaak in dit hele betoog, teruggrijpt op Psalm 52:10 waar in het Grieks een bloeiende olijfboom staat." Onze vertalers hebben het vertolkt als: een groene olijfboom.
Boek - pag. 391
de bladeren staan recht tegenover de natuur en bladeren van andere olijven. Hij laat zijn takken neerhangen als de mirte, en ze zijn zeer geschikt om er kronen van te maken. Het neerhangen en de daaruit voortvloeiende buiging van de takken zorgt voor een ronde vorm, en de omgekeerde stand van de bladeren deed deze sierlijk opstaan. Beide eigenschappen gaven aan dat ze, bijna vanzelf kronen vormend, gemaakt waren voor het maken van kronen.
Deze kroon-olijf was, naar men zegt, vroeger niet in Elis, en al helemaal niet in de buurt van Olympia. Nee! Herkules zou die hebben ingevoerd en geplant, nadat hij hem uit het noorden, van de rivier de Ister, had gehaald. Hij plantte hem in de buurt van het Olympisch veld bij de rivier de Hilissus. Daar heeft hij in de loop der jaren, en vooral nadat Iphitus, zoals we hierboven suggereerden, rond de zesde en zevende Olympische Spelen ervoor had gezorgd dat hij zorgvuldig werd opgekweekt, een groot bos gevormd. Deze zaken worden ons verteld door zowel Aristoteles als Pindarus, Pausanias en Philostratus. De eerste zegt, op de plaats waaruit we al eerder verschillende woorden hebben gelicht (Ariftoteles loc. cit.):
"in Panstlethion is een olijfboom die schoonkronig wordt genoemd, wiens bladeren tegen de natuur en de bladeren van andere olijfbomen in staan.
Boek - pag. 392
Hij laat zijn takken neerhangen als de mirte en is zeer geschikt om er kronen van te maken. Van deze heeft Herkules genomen en ze in het Olympische gebied geplant, en daarvan worden aan de overwinnaars kronen gegeven. Ze staat bij de rivier Hilissus, ongeveer zestig stadiën van de rivier zelf, en is ommuurd. Er staat een zware straf op als iemand haar aanraakt. De Eliërs namen van deze boom de kronen die ze in het Olympisch veld aan de overwinnaars uitreikten." Pindarus, die een lofzang op Theron de Agrigentijn zingt (Pindarus Olymp. Od. 3.), spreekt er als volgt over:
Dat is:
De Aetoliër windt om het hoofd
Met de groene banden
Van olijf, geroofd
Wel eer door de handen
Van Alcmena's zoon
Bij de Ister-oevers
In het duistere noorden.
Pausanias vertelt eveneens dat Herkules de kroon-olijf van de Hyperboreeërs, een volk boven het noorden of de noordster, zoals de dichter Olen Lycius heeft gezegd (Olen Lycius in hymno.), heeft gehaald (Paufanias lib. 5.). En wel in zo'n overvloed, althans door groei, dat zijn broeders de Ideërs van het loof hun bed konden spreiden. Hoewel we hierboven hebben gesuggereerd dat deze soort
Boek - pag. 393
olijf naderhand sterk verminderd en bijna geheel verdwenen is. Philostratus geeft verder te kennen (Phyloftratus in Apoll. lib. 8.) dat deze kroon-olijf zo overvloedig moet zijn geweest, althans op een bepaald moment en volgens onze gissing na de tijd van Iphitus, dat er hele bossen van bestonden. Hij zegt namelijk: "de bossen, dat wil zeggen van schoonkronige olijven, kroonden de overwinnaars." Dit betekent zoveel als dat er hele bossen van kroon-olijven waren, bestemd voor het gebruik om er materiaal voor kronen voor de overwinnaars uit te halen en daarmee hun hoofd te sieren.
Het maaksel en de gedaante van de olijfkrans moeten het onderwerp zijn van onze verdere beschouwing. Om deze duidelijker te beschrijven, zeggen we vooraf dat niet alleen de kronen en kransen in het algemeen talrijk en zeer divers waren, maar dat ook de oorlogskronen al van oudsher zeer verscheiden waren. Aulus Gellius beschrijft ons minstens zeven soorten (Agellius Noct. Art. lib. 5. cap. 6.), waarvan Stewechius over Vegetius (Stewechius ad Veget. lib. 2. cap. 7.) en Sal. van Til bij Jac. Lydius (Jac. Lydius fynt. facr. de re milit. lib. 6. cap. 7.) ons er zes in tekeningen hebben laten zien, te weten de triomfkroon, de belegeringskroon, de burgerkroon, de muurkroon, de legerkroon en de scheepskroon. Uit wat op deze kronen staat geschreven, zien we dat ze bij de Romeinen als volgt werden genoemd: 1. Triomf- of zegekroon. 2. Belegeringskroon. 3. Burgerkroon. 4. Muurkroon. 5. Legerkroon. 6. Scheepskroon. De 7e, hier niet afgebeeld, heette de mindere zegekroon. De triomfkroon werd in vroeger tijden gemaakt van een lauriertwijg met haar bladeren. In deze prentafbeelding komt ze ons voor als bestaande uit twee twijgen die met behulp van enig vlechtwerk aan de ene
Boek - pag. 394
en een kleinood of sieraad aan de andere zijde zijn samengebogen. Paschalius wil echter dat ze slechts uit één lauriertwijg bestond, in een cirkel gebogen en bij de uiteinden aan elkaar gestrikt (Paschalius lib. 6. cap. 18.). Daarom zou ze in het enkelvoud lauwerkransje genoemd zijn; een benaming die hij uit Cicero aanhaalt (Cicero Ep. Fam. lib. 2. Epift. 10.), waar deze zegt: "dat ik maar net genoeg te doen had voor een lauwerkransje." Met deze kroon werden de zegevierende veldheren versierd, die echter in latere tijden voor de zegetocht liever gouden kronen gebruikten, zoals uit Gellius op de bovengenoemde plaats begrepen kan worden. De belegeringskroon was uit gras gevlochten en werd gegeven aan de veldheer die een belegerde stad had ontzet en bevrijd. Het gras moest precies van de plaats geplukt zijn waar de belegerden opgesloten waren geweest. De burgerkroon was uit eikenloof, of ook uit beukenloof, kunstig ingeweven zoals de afbeelding toont. De ene burger gaf hem aan de andere, namelijk aan degene die hem in de strijd uit de kaken van de dood had gered, als getuige van het geredde leven en de verkregen verlossing. De muurkroon was voorzien van uitstekende muurstukken en werd door de legeraanvoerder gegeven aan degene die als eerste de muur van een bevochten stad beklom en de moed had om er als eerste in te springen. De legerkroon heeft palissaden, palen, die erboven uitsteken, en werd toegekend aan degene die als eerste vechtend de legerplaats van de vijand binnendrong. De scheepskroon was versierd met de scheepssnavels, of vooreinden van schepen, en was de prijs voor degene die tijdens de zeeslag als eerste in het schip van de vijand sprong. De mindere triomfkroon was van mirtenloof, ongetwijfeld naar hetzelfde model als de grote
Boek - pag. 395
triomfkroon, die van laurier was gemaakt, zoals gezegd. Versierd met deze kroon ging de veldheer, die geen echte of grote triomf verdiend had, te voet de stad binnen, terwijl bij de grote triomf de zegepraler op een zegekar prachtig gezeten naar binnen reed. Maar misschien over deze dingen meer op een andere plaats.
Wat nu de Olympische kroon betreft, is het uit alle omstandigheden waarschijnlijk dat ze hetzelfde maaksel en dezelfde gedaante had als de triomf- of zegekroon van de veldheren. Alleen het materiaal was verschillend: daar kroon-olijf, hier laurier. En zoals Paschalius wil dat de lauwerkrans slechts uit één omgebogen twijg bestond (Paschalius loc. cit.), zo getuigt hij op dezelfde plaats dat dit ook met de Olympische kroon het geval was. Hij baseert zich daarbij vooral op het verhaal van Pausanias, die zegt dat Herkules zijn overwinnaar "met een twijg van de schoonkronige olijf" omkranst heeft. Als dit zeker is, mogen we ons een kroon van kroon-olijf voorstellen die uit één enkele omgebogen tak bestaat. Wat ons betreft, houden wij het er echter op dat ze niet altijd op dezelfde wijze werd voorbereid, noch van hetzelfde maaksel was, en daarom soms wel uit twee twijgen bestond, en vaak zelfs grotendeels uit bladeren die kunstig in elkaar gevlochten waren. Om die reden lezen we zo vaak over het vlechten van de kronen, iets wat niet goed past bij het buigen van een of twee takken, aangezien dat van een te geringe kunst en inspanning zou getuigen.
Rest ons nog te letten op de wijze waarop de overwinnaar de trotse erekroon op zijn hoofd en in zijn bezit kreeg. Hierbij is het vooral van belang
Boek - pag. 396
te begrijpen op welke plaats en in welke staat de Olympische kronen zich bevonden, en met welke gebaren elke overwinnaar kwam om de zijne te verkrijgen. En ten slotte, wie hem opzette.
De plaats waar de kronen waren, was met name bij of binnen de verhoogde afscheiding waar de juryleden met hun gevolg en diverse bedienden verbleven. Dit lijkt zonneklaar uit wat Aelianus zegt (AElianus Var. Hift. lib. 9. cap. 31.): "De atleet uit Croton, overwinnaar op de Olympische Spelen, rende naar de juryleden om de krans in ontvangst te nemen." Die onbekende Crotoniaat rende erheen om de krans te ontvangen, wat aangeeft dat de kransen daar waren. En wij denken dat daar vroeger alle overwinningskronen, nadat ze eerst ter bezichtiging en ter aanmoediging van de strijders waren rondgedragen, op verheven drievoeten en hun schijven of schotels lagen. Er waren er drie in getal, waarvan die van Iphitus de voornaamste was (waarover elders gesproken is), en na verloop van tijd op ivoren en gouden tafels, zoals uit Pausanias en anderen blijkt (Paufanias lib. 5.). Het schijnt echter ook waar te zijn dat soms, tenminste sommige kronen, in het midden of aan het einde van het strijdperk werden tentoongesteld (Faber Agon. lib. 2. cap. 26.), waar enkele van de wedstrijdleiders en prijsuitreikers zich ophielden, en vervolgens aan de overwinnaars werden gegeven. Net als bij de Romeinen in hun circusspelen, waar de prijs en de kroon te zien was op, en te halen was van de middenschot die in het midden van het perk stond (Faber lib. 2. cap. 27.). En wel specifiek bij de obelisk die aan de Maangodin was gewijd.
Boek - pag. 397
Zie H. Kipping (Kipping. Antiq. Rom. lib. 2. cap. 6. §. 3.). Eveneens verhaalt ook Maro, sprekende over het gebruik van de Grieken, zowel in het Olympische veld als elders, en in het bijzonder van de Romeinen in hun zojuist genoemde CIRCUS, dat AENEAS vooraf de prijzen toont en in het midden van het perk heeft laten plaatsen. Zo spreekt die roem van de Latijnse dichters (Virgilius AEn. lib. 5. vs. 109.), zoals elders is gezegd:
In het begin worden de geschenken voor het oog en in het strijdperk geplaatst, in het midden de heilige drievoeten, de groene kransen en de palmtakken, de prijs voor de overwinnaars, en de wapens, en met purper doordrenkte kledingstukken, talenten zilver en goud.
Vondel geeft dit als volgt weer:
Men zet de pryzen op in ’t midden van de baan,
Veld-tafels, God-gewyd, die op drie voeten traden,
Goud, zilver, wapen-tuig, en purpere gewaden,
En zege-takken, en ook kranffen, groen van blaân.
Echter, met betrekking tot de CIRCUS (om daar nog een woord aan toe te voegen) moet ook in aanmerking worden genomen, dat in het bijzonder de palmen en de kronen, die voor de overwinnende paardenrenners en wagenmenners waren voorbereid, vooraan in het perk geplaatst zijn geweest, en wel bij de dwarsgaande lijn, waar de ren zijn aanvang nam, en waarheen deze na de wending om de keerpalen, en in het bijzonder bij de zevende keer, eindigde. Die lijn, welke de Grieken lijn, witte, (waarover elders gesproken is) en ook einde, doel, grens, basis, en de Romeinen krijt, en ook hiel of het achterste, noemden. Vandaar vinden wij dat krijt en hiel bij de schrijvers oneigenlijk en verbloemd gebruikt worden, om niet alleen de palm en de kroon zelf, maar ook alle loon, ja zelfs het einde en de uitkomst van het leven, aan te duiden. Propertius (Propertius):
Boek - pag. 398
--- dit is het laatste krijt voor mijn racebanen.
Dat is:
Dit is het laatste krijt voor mijn loop,
’t Eind van mijn wegen, en van al mijn hoop.
Varro (Varro):
Het lot staat niemand toe dat zijn wagen, losgelaten uit de binnenste startboxen, ongedeerd over de witte vlakte naar de eindstreep glijdt.
Dat is:
Het luk laat niemand toe zyn eigen wagen-wiel
Ter deuren uitgeftort, door ’t perk zoo heen te mennen,
Dat hy geen fluyt nog ramp en zoude leren kennen,
En zagt en onverlet bereiken d’ witte hiel.
Wie hier meer van begeert, zie het uitvoerige betoog van Claudius Salmasius (Salmasius ad Solin. cap. 45.), en merke op dat Hij met redenen beweert, dat het woord hiel hier een hak of hiel, en bij gelijkenis het einde of het laatste, en geen kalk betekent (zoals het anders die betekenis in het Latijn ook heeft), ofschoon sommigen het in dit opzicht zo verklaard hebben, menende dat de bovengenoemde lijn zijn witheid verkreeg van krijt of kalk, en dat ze daarom onverschillig Krijt of Kalk genoemd had kunnen worden. Maar de kronen werden ook soms aan een verhoging opgehangen en neergelaten, opdat ze daardoor beter zichtbaar zouden zijn en meer begeerte, vuur en drift in de wedstrijders zouden opwekken. Dit blijkt uit hetgeen Plutarchus (Plutarchus de profectu in virtute) in dezer voege stelt:
De spelmeester Hippomachus zei (toen
Boek - pag. 399
enigen een zeer lange man, die lange armen had, prezen als zeer bekwaam voor het vuistgevecht), zeker als het erom te doen was de omhooggehangen kroon af te trekken. Zie hiervan breder, hetgeen Faber (Faber loc. cit.), en uit Hem Lydius (Lydius Agon. Sacr. cap. 1.), aangetekend heeft.
§ XVI.
De gebaren van de overwinnaars, nu verklaard en gerechtigd tot de kroon, waren bijzonder, te weten, zoals zij nu meenden de kroon deelachtig te zullen worden, daarin gelegen dat zij ten eerste met grote drift naar de plaats van de kroon snelden. Dit blijkt uit het gedrag van die Crotoniër, waar wij zojuist van spraken, alsook uit dat van de Parthenoppiër ARCAS, toen Hij zijn tegenstrever JOLAS voorbijgestreefd was: want direct daarna, naar het zeggen van Statius (Statius Theb. lib. 6. vs. 642. 643.):
Hij stormde met geschreeuw door de deuren, met geschreeuw keerde hij terug voor de leider van het spel, en met de gegrepen palmtak verlichtte hij zijn hijgende adem.
Anderen lezen met de gegrepen.
Dat is:
Ging Hy met groot geroep tot op de deuren ftooten,
Met groot geroep herliep Hy weder, en quam ftaan
Voor ftryd-fpels Leidsman, en flux grypende vaft aan
Den pallem, heeft verquikt zyn ziel byna ontfchoten.
Deze allure en schijn zouden ook de paarden van Keizer CLAUDIUS, in het bijzonder door het beleid van het paard CORAX, hebben aangenomen, naar het verhaal van Solinus (Solinus cap. 45.) en Plinius: van wie de eerstgenoemde aldus spreekt: ook de Circusspelen van keizer Claudius bewezen het verstand van paarden, toen een vierspan, nadat de menner was afgeworpen, de wedijverende wagens niet minder met list dan met snelheid voorbijstreefde, en na de voorgeschreven afstanden te hebben afgelegd, uit eigen beweging bij de plaats van de palmtak bleef staan, alsof zij de prijs van de overwinning opeisten.
Boek - pag. 400
Ook nadat de wagenmenner, die zij Rutumanna noemden, was afgeworpen, verliet het vierspan de renbaan en snelde naar het Capitool, en het stopte niet eerder, hoewel het door tegenliggers werd gehinderd, dan nadat het de Tarpeïsche Jupiter met een drievoudige omwenteling naar rechts had omcirkeld. Dat is: Het vernuft der paarden hebben ook de Circus-paarden van Keizer Claudius vertoond, toen dat vierspan, de wagenmenner afgeworpen hebbende, niet minder met list als snelheid de tegenstrevende wagens voorbij streek; en na voleindiging van de volle loop bij de plaats der palm vanzelfs staan bleef, alsof zij de prijs der overwinning wilde eisen. Ook is het vierspan na het afwerpen van de wagenmenner, die ze Rutumanna noemen, het strijdperk verlatende, tot het Capitool gestoten, en bleef niet eerder staan, hoewel belemmerd door de tegenlopende, voordat het driemaal met rechts omzwaaiing de Tarpeïsche Jupiter had omgelopen.
Plinius, volgens de verbetering van Salmasius (Plinius Hift. Nat. lib. 8. cap. 42.): Tijdens de eeuwspelen van Keizer Claudius in de Circus, nadat de menner van de witte partij in de startboxen was afgeworpen, namen de paarden, aangevoerd door het paard Corax, de leiding en behaalden de overwinning, door de tegenstanders te blokkeren, uit te breken en alles te doen wat ze hadden moeten doen onder leiding van de meest ervaren menner; alsof ze zich schaamden dat menselijke vaardigheden door paarden werden overtroffen, bleven ze na het voltooien van de voorgeschreven race bij de keerpaal staan. Een groter voorteken was het bij de ouden dat tijdens de Circusspelen, nadat de menner was afgeworpen, de paarden naar het Capitool renden en de tempel driemaal omcirkelden. Maar het allergrootste voorteken was dat zij, nadat Ratumena, die daar had gewonnen, was afgeworpen, vanuit Veii met de palmtak en de kroon daar aankwamen. Dat is: op de Circus-eeuwspelen van Keizer Claudius hebben de witte paarden, door het paard Corax, nadat de wagenmenner was afgeworpen, het veld gewonnen, hebben de koppositie gekregen, tegenwerkend, uitschietend, en alles tegen de medestrevers doende (alsof het zich schaamde, dat 's mensen kunsten van paarden werden overwonnen) wat zij doen moesten, alsof er een allerbekwaamste wagenmenner op gestaan had, zijn ze na volbrachte loop bij de keerpaal blijven staan. Groter wonder was het, dat in de Circus spelende paarden de wagenmenner afgeworpen,
Boek - pag. 401
naar het Capitool gestoten, en driemaal rondom die tempel gelopen hebben. Maar het allergrootste, dat ze van Veii hierheen gesprongen zijn met de palm en kroon, na het afschudden van Ratumena, die aldaar gewonnen had. Pompejus Festus (Festus in Ratumena porta.) heeft van dit geval ook gewaagd, te kennen gevende, dat naar die afgeworpen Rutumenna, die Hij Ratumena noemt, een poort is vernoemd. De Ratumena-poort is genoemd naar hem, een jonge man van Etruskische afkomst, die als overwinnaar in een wagenren te Veii door op hol geslagen paarden werd afgeworpen en te Rome omkwam: men zegt dat deze paarden niet eerder tot stilstand kwamen dan dat ze het Capitool bereikten en de aanblik van de lemen vierspannen, die zich op de top van de tempel van Jupiter bevonden enz. Dat is: de poort Ratumena is genoemd naar diens naam, die in het strijdspel der vierspannen overwinnaar, zijnde een Toscaanse jongeman, te Veii bij het struikelen der paarden uitgeworpen te Rome gestorven is. Welke paarden gezegd worden niet eerder stilgestaan te hebben, dan toen ze aan het Capitool kwamen, en in het zicht van de stenen vierspannen, welke op de top van Jupiters tempel waren. enzovoorts.
§. XVII.
Ten tweede: het tweede gebaar was, dat zij, nu bij de plaats van de palm en kroon gekomen, zich uitstrekten om deze te grijpen en tot zich te trekken: hetwelk tenminste de vurige begeerte om de kroon te hebben aantoont: en misschien tevens, dat zij in sommige gelegenheden, in het bijzonder als de kroon hoog lag of opgehangen was, deze daadwerkelijk hebben gegrepen en van bovenaf hebben gehaald. Dit noemden de Grieken niet alleen vastgrijpen, nemen, en bemachtigen
(*) Met zinspeling hierop zegt de Apostel Filippenzen 3:12. niet dat ik het alreeds gekregen heb (het reeds te hebben ontvangen) of alreeds volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht (of ik het ook grijpen mocht); en 1 Timotheüs 6:12. strijd de goede strijd des geloofs, grijp (grijp) naar het eeuwige leven. Zie Lydii Agon. Sacr. cap. 1. Adami Observ/ Theol. Philol. p. 370.
Boek - pag. 402
te ontvangen, te nemen, zoals uit Pollux (Pollux Onom. lib. 3. cap. 3.), AElianus (AElianus Var. hift. lib. 9. cap. 31.) en anderen blijkt, maar ook roven, roven (naar het zeggen van Chrysofoostomus (Chryfoftomus ad Rom. c. 7.) en Procopius (Procopius ad Jef. 44.)) om genoemde begeerte, ijver, drift en kracht uit te drukken, door welke alleen, en als het ware door roof en geweld, de overwinning, en gevolglijk de kroon, te verkrijgen was. Dat de overwinnaars zich zo uitstrekten om de kroon te grijpen, tot zich te scheuren, ja te roven, is zeer duidelijk te merken, zowel uit de voorbeelden van de zojuist genoemde Crotoniër, die naar de spelbestuurders snelde, opdat hij de kroon greep, zoals AElianus op de genoemde plaats zegt, als uit de spottende opmerking die HIPPOMACHUS maakte op die grote en langarmige man, die hij zei bekwaam te zijn, als het erom te doen was de opgehangen kroon af te trekken. Zie hiervan ook boven. Gelijk ook uit die ARCAS, die met gedruis naar de deuren stootte en zijn hijgende adem verkwikte met de gegrepen, tot zich gescheurde, of gedrukte palm en kroon: gedrukte, namelijk, omdat hij, nadat hij ze tot zich gescheurd had, ze toen vasthoudend drukte: waarvan in de voorgaande paragraaf of lid ook gewag gemaakt is. Ook doelt daarop hetgeen Statius aan het einde van deze verzen zegt (Statius Epiced. in Patrem vs. 221. & c.):
Zoals wanneer een vader zijn jonge zoon in de Olympische arena ziet, hijzelf meer lijdt, meer in zijn diepste hart wordt gekweld; de toeschouwers kijken toe, maar meer nog wordt Acetes gadegeslagen, terwijl hij zijn ogen bedelft onder een voortdurende stroom van stof en zweert te sterven met de gegrepen kroon in zijn hand.
Dat is:
Zoo ziet de Vader Zoon t’ Olymp in ’t ftryd-zand wryten
En draagt de meefte laft, en voelt de grootfte pyn:
Boek - pag. 403
De banken merken zulx: Acetos in den fchyn,
Als fwelgende het ftof, om ’t aanzigt te befmyten
En wenfchende met ernft, om naa gegrepen kroon
De ziel te blazen uit, ftond zoo alleen ten toon.
Waar hij uitdrukkelijk zegt, gegrepen kroon, gegrepen of geroofde kroon; omdat de overwinnaar ze greep, en als met grote drift tot zich trok, en als het ware roofde. Hierop doelt mede Cassiodorus (Caffiodorus Variar. lib. 11. cap. 53.): Als de Olympische wagenmenner de prijzen grijpt, rooft, na de inspanningen. Ook Petrus Chrysologus (P. Chryfologus ferm. 153.), als Hij van de kinderen van Bethlehem zegt: onwetend nemen zij de palmtakken, onwetend roven zij de kronen: dus zoals de maagdelijkheid, onbekend met schending, de Moeder eer bracht, zo heeft de kindsheid, onbewust van het lijden, de palmen en kronen van het martelaarschap geroofd. Dat is: onkundig nemen zij de palm op (of heffen de handen op), onkundig grijpen of roven zij de kronen: derhalve gelijk de ongeschonden maagdom de Moeder ere aangebracht heeft, zo heeft het der lijden onbewuste kindschap palmen gegrepen (geroofd) en kronen. Zie dit ook te berde gebracht door Faber en door Lydius.
§. XVIII.
Nu nog iets over het opzetten van de kroon: want hoewel de strijders hygden, en de tot overwinnaar verklaarde atleten naar de kroon renden, er in sommige gelegenheden ook naar grepen, en zij die ook wel grijpend naar zich toe haalden en roofden, zo moest hun toch de kroon opgezet worden. Naar het zeggen van Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 22.) werd dit wel verricht door de eigen handen van de rechters; die zulks bewijst uit deze verzen van Pindarus (Pindarus Olymp. Od. 3.), die reeds boven in §. II. voor een gedeelte zijn aangehaald:
Boek - pag. 404
En toen had de rechter van de spelen, de man van Aetolische afkomst, die de rechtvaardige voorschriften van Heracles volgde, deze reeds rond zijn haar gewonden, het goudgele sieraad van de olijfboom, die Amphitryons zoon eens had meegebracht van de schaduwrijke bronnen van de Ister.
Dat is:
Om hem te voldoen
Naa Hercules wetten,
Hadde zig als toen
Komen veerdig zetten
Een regtveerdig Man,
Een der Hellendyken,
Een Etoliër van
Afkomft (elk quam kyken)
Die windt Theron ’t hooft
Met de groene banden,
Van Olyf, gerooft
Wel eer dor de handen
Van Alkmenaâs Zoon,
By de Ifter-boorden
In ’t duiftere noorden.
Zie daar een HELLEENSE RECHTER een spelbestuurder en rechter, van natie een Etoliër, de overwinnende THERON de kroon rondom het haar te werpen: want zo luiden de eigen woorden van de dichter, die de kroon of krans ook zeer nadrukkelijk noemt het goudgele sieraad van de olijftak. Maar het kan ook zijn, dat als de dichter dit werk aan de HELLEENSE RECHTER toeschrijft, hij niet wil dat wij begrijpen dat de HELLEENSE RECHTER het met zijn
Boek - pag. 405
eigen handen zou gedaan hebben (want die woorden gebruikt hij niet, hoewel Paschalius het zo verstaat), maar door zijn gebod en bevel, en dan voorts door de handen van de Heraut; Heraut, de omroeper, die de eigenlijke opzetter van de kroon was: gelijk uit deze plaats van Cicero, die wij al eerder gemeld hebben, blijkt (Cicero Epift. ad Familiar. lib. 5. ep. 12.): laten velen ten slotte kritiek hebben en zeggen dat de omroepers van de gymnastische spelen bescheidener zijn, die, nadat zij de overwinnaars de kronen hebben opgezet en hun namen met luide stem hebben omgeroepen enz. Dat is: laat eindelijk vele het berispen, en zeggen, dat de Uitroepers in de gymnastische spelen eerbaarder zijn, welke als zij andere overwinnaars de kronen opgezet, en hunnen namen met een sterke stemme uitgeroepen hebben. enzovoorts.
Op bevel dan van de HELLEENSE RECHTER (misschien ook soms door diens eigen hand), en door de daadwerkelijke opzetting door de omroeper, kreeg de overwinnaar de krans om het hoofd, en werd er deelgenoot, eigenaar en bezitter van als zijn rechtmatig eigen goed, en praalde voorts met dezelve als zijn schoonste sieraad en hoogste roem.