Boek - pag. 145
TWEEDE HOOFDSTUK.
Paarden- en wagenrennen. Hoe genoemd. Van zeer oud gebruik. Vierspannen. Losse paarden. Tweespannen. Vrouwen hier ook op verzot. Tienspannen van Nero. Benamingen en geoefendheid van de paarden. Geschikte loop zonder de wagenmenner. Eer die paarden werd aangedaan. Kregen nieuwe namen. Renloop met veulens, muildieren en ezelinnen. Lotingen van de wagenrenners. Hun uitrijden van de startboxen naar de keerpaal. Wagenrenners deden geloften bij het altaar van Taraxippus.
§ I.
Het meest ridderlijke van de spelen was de paarden- en wagenren: waarover wij nu verder moeten handelen. We zullen ons eerst wat bij het Olympisch veld ophouden, maar meestal in het grote Circus Maximus te Rome, omdat daarin de paardenrennen, die de Grieken nabootsten, volmaakter en duidelijker te zien zijn. (Faber, boek 1, hoofdstuk 32, aan het einde)
§ II.
Gewoonlijk werd het paardenspel paardenloop, of ruimer, paardenloopspel genoemd; en de plaats waar het gebeurde, paardenperk, dat vier stadiën groot was, volgens Paschalius. De Romeinen noemden zo'n wedstrijdspel paardenspel, en ook circusspel. De wagens werden in het algemeen, volgens dezelfde, wagenrennen genoemd. (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 15)
Boek - pag. 146
§ III.
Met paarden om strijd te rennen is van zeer oud gebruik, evenals met wagens en paarden tezamen, en dus de wagenren. ERICHTONIUS (Marsham, tabel 2 & pagina 133), de vierde Attische koning, die leefde rond de uittocht van Israël (Apollodorus, Bibliotheek, boek 3), wordt door sommigen gezegd de wagen als eerste te hebben uitgevonden (Ovidius, Metamorfosen, boek 2), dat wil zeggen, de Grieken dit geleerd te hebben om zijn drakenvoeten te bedekken. Echter, hij heeft hen als eerste geleerd vier paarden voor de wagen te spannen, of nog liever met het vierspan een renspel te houden, zoals hij dan ook als allereerste de overwinning zou hebben behaald. Hiervan zingt Vergilius: "De eerste, Erichtonius, durfde wagens en vier paarden te mennen en als overwinnaar op de snelle wielen te staan." (Vergilius, Georgica, boek 3, vers 113) Vondel: De geestige Erichtonius was de eerste die er behagen in schiep Vier paarden in het gareel te spannen voor de wagen; Te rennen langs de baan, te dingen naar de prijs. Het wagenstrijdspel heeft ook daarna OENOMAUS, zoals eerder gezegd is, zijn dochters vrijers met hem laten spelen. Zo laat ook Homerus de Griekse helden (Homerus, Ilias) voor Troje ter ere van PATROCLUS de wagenrace lopen, waarin MENELAUS door hulp van AGAMEMNONS paard of merrie AËTHA, met zijn eigen paarden voor de wagen gespannen, overwon. Want de ouden hielden geleende paarden voor het beste en gelukkigste voor deze bezigheid. Daarom wordt ook IOLAUS, de metgezel en dienaar van Hercules, gezegd de merries van zijn meester voor het wagenloopspel geleend te hebben en zo te hebben overwonnen, (Pausanias, boek 5) zoals bij Pausanias te zien is. Laten we echter van deze rennen, met betrekking tot het Olympisch spel, wat omstandiger en duidelijker handelen.
Boek - pag. 147
§ IV.
Op het Olympisch veld gebeurden de meeste rennen met wagens die door vier paarden werden getrokken, welke bij de Romeinen vierspannen werden genoemd. Ze waren niet voor, maar naast elkaar in het gareel gespannen, zoals uit de Romeinse wagenren hieronder duidelijker zal blijken. Zo'n wagenspan en hun loop, zegt Pausanias, zou zijn ingevoerd tijdens de vijfentwintigste Olympiade (Pausanias, boek 5), te weten na het herstel door IPHITUS. En zo geeft deze invoering van de wagenspannen ook niets anders aan dan een herstelling daarvan; een herstelling van wat minstens al sinds de tijd van OENOMAUS en HERCULES in zwang was geweest, maar soms weer verzuimd en achtergelaten was geworden. Bij deze herstelling won PAGONDAS, een Thebaan. Ook zijn vernieuwd op de achtste Olympiade daarna de rennen met losse paarden, die zij losse paarden, de Romeinen springers, ook wel springpaarden, noemen, omdat de ruiter in hun volle ren van het ene op het andere paard sprong, wat de Grieken overspringen noemden. Homerus toont iemand die vier van zulke paarden naast elkaar dreef en van het ene op het andere sprong. (Homerus, Ilias 15) Hoewel de Romeinen doorgaans niet meer dan twee dreven. Eustathius meent dat Homerus van dit renspel bij voorbaat heeft gesproken (Feithius, Homerische Oudheden, boek 4, hoofdstuk 6), als zijnde van een latere vinding dan de verwoesting van Troje. Ondertussen won bij genoemde herstelling deze de prijs, een zekere CREUSIDAS, door de hulp van een Crannonische merrie, naar het getuigenis van Pausanias op dezelfde plaats. (Pausanias, op de aangehaalde plaats) Maar op de drieënnegentigste Olympiade zijn de tweespannen, tweespannen zeggen de Latijnen, wij tweespannen, dat is, karren met twee paarden, ingevoerd. Overwinnaar werd EUAGORAS, een Eleeër. Echter was...
Boek - pag. 148
ook deze invoering meer een herstelling. Want lang tevoren had CYNISCA, dochter van koning ARCHIDAMUS, met de wagenstrijd overwonnen, welke wagen zonder twijfel een tweespan is geweest, want bij haar pronkbeeld werd, naar het getuigenis van Pausanias (Pausanias, boek 3, 5 en 6), zo een wagen en een wagenmenner gezien. De groothartigheid van CYNISCA had haar ertoe gebracht paarden aan te schaffen en naar de Olympische roem te dingen. Toen dit haar gelukt was, is ze een baken van navolging geweest voor andere, en in het bijzonder Macedonische, vrouwen, die nu voortaan Epirische paarden opfokten, leerden, voederden en in plaats van het spinrokken de Olympische ren vlijtig beoefenden. Echter voerde NERO in het Olympisch spel de tienspanwagens in. "Hij heeft ook op vele manieren gemend, en op de Olympische Spelen zelfs met een tienspan, hoewel hij datzelfde in een van zijn gedichten bij koning Mithridates had bekritiseerd. Maar toen hij uit de wagen was gevallen en er weer op was gezet, kon hij het niet volhouden en stopte voor het einde van de race; desondanks werd hij gekroond." Hij, zegt Suetonius, heeft ook menigmaal de wagenren beoefend, en (Suetonius, in Nero, hoofdstuk 24) ook zelf op het Olympisch veld een van tienspannen, hoewel hij zulks door zijn eigen gedicht in koning Mithridates had afgekeurd. Echter, uit de wagen gesmeten en er weer opgezet, omdat hij het niet verdragen kon, is hij voor het einde afgestapt, en niettemin gekroond. Dit is dan zonder navolging gebleven. Ondertussen blijft het zo dat de vierspanloop de gewone was, eigen aan het Olympisch veld. Daarom zullen wij ook van de andere niet meer spreken.
§ V
Nu we het over de paardenfokkerij en -training door vrouwen hebben gehad, is het nodig erbij te voegen dat vooral de mannen, die dachten een kans te wagen op de Olympische palm, hierin buitengewoon ijverig zijn geweest. Zij toonden hoeveel liefde en plezier zij daarin hadden, (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 15) niet alleen wanneer zij de paarden van de slavenarbeid van anderen ontsloegen en hen slechts in de ridderren oefenden ter voorbereiding op de wereldberoemde Olympische tocht, maar ook wanneer zij hun lieflijke namen gaven: en wederom niet slechts algemene als atleten en strijdspelpaarden, maar ook bijzondere, eigen namen; hetzij namelijk naar de kleur van hun haar de Geelhaar, de Zwarte, de Palmkleurige; of naar hun snelheid, als de Tijger, de Vlieger; of naar hun nationaliteit, als de Cappadociër, de Parther; of van een aangeboren of ingebrand teken, als de Ossenkop, enzovoort. Zie Salmasius. (Salmasius, Plinische Oefeningen bij Solinus) En daarenboven oefenden en leerden zij hen zo volmaakt, dat ze alle streken van de renloop kenden en alles als met beleid deden: en dat hun meesters hen, alleen voorzien van een wagenmenner, om de prijs naar het Olympisch veld durfden te zenden. Zoals dus CHROMIUS heeft gedaan met betrekking tot het Nemeïsche spel, en bevond, dat zij hem met de overwinning zilveren kruiken thuis brachten. Zo zingt de hoogdravende (Pindarus, Nemeïsche Oden, 9) lierdichter ervan:
Dat is: Hij zwaait met zilveren kelken Het geweldige wijnstokvocht, welke de pijlsnelle paarden snel Chromius toebrachten.
Boek - pag. 150
Zo deed ook FILIPS de Macedoniër, die onder drie blijde boodschappen op één dag op de tweede plaats deze kreeg; dat hij in de Olympische spelen met de ren van losse paarden had overwonnen, zoals Plutarchus getuigt. (Plutarchus, in Alexander de Grote) Maar vooral toonden zij hun geleerdheid, als ik zo over de paarden mag spreken, en hun kunst, wanneer zij zonder wagenmenner (die door de ijzingwekkende vaart uit de wagen was gevallen) zich om de keerpalen konden wenden, en daarna als overwinnaars op de plaats gingen staan waar de prijs werd uitgereikt, om deze als het ware op te eisen en af te halen. Hierom lezen wij bij Pausanias over PHIDOLAS de Korinthiër (Pausanias, boek 6) en zijn merrie, dat zij, nadat ze de wagenmenner al aan het begin verloren had, de vorige loop aanhield, even alsof zij nog de menner had, en zich om de keerpaal wendde, door het geklank van de trompet alleen maar meer aangemoedigd wordende: en dat zij, voortgestoven naar de mannen die het spel leidden, stil is blijven staan, alsof zij begreep dat zij de prijs verdiend had. Zo verhaalt ook Plinius dat de paarden van keizer KLAUDIUS, (Plinius, boek 8, hoofdstuk 42) voornamelijk door het beleid van één ervan, wiens naam KORAX was, nadat zij ook aan het begin de wagenmenner hadden afgeworpen, de loop voortzetten, alle tegenstand uit de weg ruimden en de voorsprong behielden: zich daarop opstellend op de plaats van de prijsuitreiking, alsof zij die opeisten, naar het verhaal van Solinus, die er als volgt over spreekt: "Ook hebben de circusspelen van keizer Claudius de slimheid der paarden bewezen, toen, na het uitwerpen van de menner, de vierspannen de rivalen niet minder door list dan door snelheid voorbijsnelden; en na het afleggen van de voorgeschreven afstanden uit eigen beweging stilhielden op de plaats van de palm, alsof zij de beloning voor de overwinning eisten." (Solinus, hoofdstuk 47)
Boek - pag. 151
door list als door snelheid, voorbijgesneld zijn; en hebben na de afloop van de behoorlijke afstand zich, als vanzelf gesteld ter plaatse, daar men de palm gaf, alsof ze de beloning der overwinning eisten. Zo verhaalt ook Xiphilinus over het (Xiphilinus, in Pertinax) paard PERTINAX genaamd, en van COMMODUS zeer bemind, dat het te Rome, t.w. zonder wagenmenner, overwonnen heeft: het heeft, zegt hij, te Rome overwonnen. Hierdoor was deze PERTINAX bij COMMODUS in zulke waarde, dat hij het ook zelf, toen het nu oud geworden was, in de renloop heeft gebracht, versierd met gouden hoeven, manen, enzovoort. Uit dit beleid van de paarden zijn twee dingen ontstaan. 1. dat men hen ook deelachtig maakte aan de roem en prijs van de overwinning. Daarom zegt Plutarchus: "Het paard heeft van alle dieren als enige deelgenootschap aan de prijs en strijd." (Plutarchus, Symposion 2, probleem 5) Zo ook Strabo: "als de paarden de renloop zijn begonnen, dan heeft dat paard dat als overwinnaar wordt beoordeeld, de prijs." (Strabo, boek 17) Zo ook Vergilius: "De palmen van Elis van de merries van Epirus" (Vergilius, Georgica, boek 1, vers 59 en daar Servius) Dat is: Epirus' streek geeft wel puike merries, Die op het Olympisch veld naar de zegelpalm streven. Hierom werd ook aan genoemde PHIDOLAS (toen zijn paard overwonnen had, en hij daarom tot overwinnaar was uitgeroepen) toegestaan, dat hij voor het paard een beeld mocht oprichten: zoals wederom uit Pausanias blijkt: (Pausanias, op de aangehaalde plaats) en hoe zeer COMMODUS zijn PERTINAX vereerde, is zojuist gezegd. Hiertoe behoorde ook de eer van begrafenis, die men het paard dat driemaal op het Olympisch veld overwonnen had, aandeed, zoals blijkt...
Boek - pag. 152
uit de merries van CIMON de Athener. Ziet hier (Faber, boek 2, hoofdstuk 28) breder van bij Faber. Geen wonder dan, dat ALEXANDER (Plutarchus, in Alexander) zijn BUCEPHALUS met een voortreffelijke uitvaart vereerde, naar het getuigenis van Plutarchus. (Codex Theodosianus, over de renpaarden, boek 15, titel 10) En voor hun dood, als ze oud of ziek waren, heeft men hen misschien behandeld als zodanige renpaarden, die tot erkenning en vergelding op keizerlijk gebod werden behandeld, te weten dat men hen uit 's lands magazijn wel rijkelijk van voeder voorzag. 2. Dat men hun bijna een menselijk verstand, tenminste vernuft en oordeel (Plinius, boek 8, hoofdstuk 42) heeft toegeschreven. Waarvan breder te lezen (Solinus, hoofdstuk 45) is bij Plinius, Solinus, (Faber, boek 2, hoofdstuk 28) Faber, Paschalius en (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 13) andere.
§ VI.
De paarden, die met hun snelle loop en kunst hun meesters de prijs en kroon verdienden, werden de allerbeste, en de wonderbaarste, maar bovendien nog de prijswinnaars, prijsdragers, genoemd. En zij waren voor het volk een bijzonder vermaak en genoegen, die hen menigmaal (Paschalius, op de aangehaalde plaats) bij naam noemden en er met de vingers naar wezen. Zulke paarden waren onder andere XANTHOTHRIX, PHERENIKOS, ALPHEOS, en dergelijke.
§ VII.
Echter werden de wagenrennen ook wel gehouden met behulp van veulens, muildieren en ezelinnen, zoals blijkt uit Pindarus: (Pindarus)
Boek - pag. 153
Dat is: Maar Phintis, knap, span in het gareel De kracht en kern van edele muildieren: Opdat wij spoedig komen Bij het puikje van de vromen. Want dezen is het pad bekend, Als zijnde over lang gewend Op de Olympus, tot ieders behagen, De kronen weg te dragen. Men kan hier ook van zien wat Julius Pollux heeft aangetekend. (Pollux, boek 7, hoofdstuk 30)
§ VIII.
Bij deze wagenrenners had ook, net als bij de voetlopers, waarvan in hoofdstuk 1 aan het begin sprake was, een loting plaats om de eerste te zijn. Dit blijkt duidelijk uit wat Sophocles zegt over de Delphische wagenrennen, (Sophocles, Electra) vooral met betrekking tot ORESTES:
Boek - pag. 154
Wat de Nederlandse dichter als volgt weergeeft: Nadat ze gereed staan met hun snelle wielen, Eenieder op zijn plaats, naar gelang de loten vielen, Getrokken zonder afgunst door hen die zijn aangesteld Tot wachters over het spel, zo steekt men de trompet aan. Daarmee voortgerukt, en elk het gareel gespannen, Het gehinnik van paarden mengt zich met het geroep der mannen: Men schudt de teugels vast: men raast van ongeduld: Zodat de wapendrift de ganse renbaan vult, Opgewaaid stof de lucht.
§ IX.
Na de loting moesten ook dezen zich dan op de (Pausanias, boek 6) startlijn, de startplaats, in de vereiste startboxen opstellen en aldaar wachten op het neervallen van ketenen en deuren, en ook op de trompetkreet, wat laatste wederom blijkt uit het voorgaande van Sophocles. (Sophocles, op de aangehaalde plaats) Daarop vlogen ze dan met gedruis heen naar het einde van de loop, de keerpaal, en diens paal of steen, waaromheen de draaiing gebeurde, wat omzwaaien en (Paschalius, boek 6, hoofdstuk 13) keren genoemd werd. Welke kunst en welk gevaar daarin schuilde, zal hieronder uit de Romeinse wagenlopen blijken. Hun loop in het perk was gelijk aan de langeafstandsloop in lengte (want daarom schijnt deze ook met de naam paardenloop genoemd te zijn), en ze moesten verscheidene, zeven, twaalf, of ook wel vierentwintig maal om de keerpaal zwenken. Echter, buiten het afgesloten perk werd de loop wel heel lang gemaakt, waarbij twee uiterste einden heel ver van elkaar, het ene voor de startplaats, het andere voor de keerpaal, werden afgebakend. Zo was in de wagenstrijd tussen OENOMAUS en zijn dochters vrijers als beginplaats de rivier CLADIS verordend, en...
Boek - pag. 155
als eindpaal de ISTHMUS. Lang en ver was derhalve de loopbaan en de loop tussenbeide.
§ X.
Ondertussen deden de Olympische wagenrenners geloften bij het altaar van TARAXIPPUS. TARAXIPPUS betekent zoveel als paardenverschrikker. Hierover geeft Pausanias (Pausanias, boek 6) een zeer uitgebreid verslag: "Aan de andere zijde van de wagenloopbaan," zegt hij, "zo ongeveer aan het einde van de dijk, is een rond altaar; bij dat altaar wordt een god gediend, die zij TARAXIPPUS noemen, omdat hij de paarden vrees aanjaagt. Want de paarden plegen bij dit altaar, door een plotselinge schrik, zo hevig verschrikt te worden dat, onzeker waar de opwinding vandaan komt, de wagenmenners met het aan stukken stoten van de wagens verpletterd worden. Opdat de wagenmenners TARAXIPPUS gunstig en genadig mogen hebben, leggen zij bij dit altaar geloften af." De mening van de Grieken over deze TARAXIPPUS is zeer verschillend. Daar zijn er die menen dat het een graf is van een inboorling, die uitblonk in de kunst van het paardenmennen, met de naam OLENIUS; vanwaar de rots op de grenzen van de Eleeërs OLENIUM zou zijn genoemd. Anderen zeggen dat het DAMCON was, een metgezel van HERCULES, toen hij tegen AUGEAS streed, die echter door CTEATO, de zoon van ACTOR, met zijn rijpaard werd gedood, waarop de Eleeërs hem en het paard de eer van een leeg graf bewezen. Er ontbreken ook niet degenen die menen dat dit lege heldengraf datzelfde is dat PELOPS voor MIRTYLUS heeft gebouwd, toen hij, na hem gedood te hebben, hem de lijkplechtigheden bewees, opdat hij zijn toorn zou verzoenen, en dat hij het TARAXIPPUS heeft genoemd, omdat door het bedrog van MIRTYLUS de paarden van OENOMAUS verschrikt zijn geworden. De meesten zeggen ook dat het OENOMAUS zelf is, die in de wagenstrijd paarden en wagenmenners met die...
Boek - pag. 156
schrik verbaast. "Ik heb ook gehoord van hen die zeiden dat het ALCATHOUS was, zoon van PORTHAON, die onder de vrijers van HIPPODOMIA door OENOMAUS gedood en aldaar begraven werd, en die vanwege het ongelijk dat hij in de loop had geleden, zich met zulk een wrede en verschrikkelijke wraak aan de wagenruiters vertoont. Maar een zekere Egyptenaar zei dat PELOPS ik weet niet wat van AMPHION had ontvangen en op die plaats had begraven; door wiens verborgen kracht de paarden van OENOMAUS aan het hollen zouden zijn gebracht, en daarna alle andere paarden insgelijks aan het hollen geraken. --- Maar naar mijn gevoelen is het aannemelijkst de mening van degenen die zeggen dat TARAXIPPUS de bijnaam is van de paardengod NEPTUNUS. Ook is er op de Isthmus een TARAXIPPUS, die GLAUCUS was, zoon van SISYPHUS, verscheurd door merries tijdens de lijkspelen die ACASTUS voor zijn vader vierde. Bij de Nemeïsche spelen van de Argivers is er geen heldengeest die de paarden schrik aanjaagt. Alleen steekt er bij de omdraaiing van het looppark een grote steen uit van roodglinsterende kleur, door wiens glans de paarden zo verschrikt worden, alsof hun met toegeworpen vuur de verbazing op het lijf geworpen was. Maar de schrik die van de Olympische TARAXIPPUS uitgaat is verreweg de grootste." Zo ver Pausanias' betoog over TARAXIPPUS, of de paarden-boeman.