Boek - pag. 355
HOOFDSTUK DRIE
Het oordeel van de rechters werd bekendgemaakt door de herauten. Dit waren ook mannen van aanzien. Moesten tekenen van een eerlijk leven vertonen. Werden ook vanwege hun ambt gekroond. Hun werk was divers. Zij groetten de volksvergadering. Riepen uit wie overwinnaars waren. Begroetten de overwinnaars met hun eretitels. Daagden de overwinnaars uit om naar de Griekse rechters te komen en de prijzen te ontvangen. Zetten de overwinnaars de kroon op. Verzelden de uitgedoste overwinnaars door het stadion, terwijl ze hun lof luid verkondigden. Zegedichten. De gunst en het enthousiasme van het volk was de omroepers dikwijls voor.
§ I.
De bestuurders en rechters brachten hun oordeel en verklaring naar buiten en maakten dit aan iedereen kenbaar door de bemiddeling en hulp van de herauten, die ook wel openbare of volksherauten werden genoemd. (Pollux Onomasticon boek 3, hoofdstuk 30.) Dit waren geen verachtelijke mensen, noch was hun beroep een verachtelijke bezigheid. Want zij kwamen van oudsher voort uit de offerpriesters,
Boek - pag. 356
dat wil zeggen de priesters die op het altaar in Altis (Athenaeus Deipnosophistae boek 4.) in wedstrijden zongen, speelden en op de bazuin bliezen, ongetwijfeld om zich door deze oefening beter te bekwamen tot goede herauten en trompetters, niet alleen bij de aanvang van de spelen, maar ook bij het beëindigen ervan door de overwinnaars om te roepen. Op een vergelijkbare manier had men later in het theater, en specifiek op de plaats die het ‘orchestra’ werd genoemd, het altaar dat ‘thymele’ heette, waarbij de zangers en spelers hun wedstrijden hielden, volgens het verhaal van Faber. (Faber Agonisticon boek 2, hoofdstuk 15.) In de loop der tijd, toen zij niet langer uitsluitend uit priesters bestonden – wat gebeurde ten tijde van Archias de Hybleër, de eerste van de buitenstaanders (dat wil zeggen, degenen die geen priester waren) die werd toegelaten om zich daar in de kunst van het omroepen te oefenen en er met anderen om te strijden, zoals hij dan ook driemaal won in de Pythische spelen; waarom voor hem een Pythisch praalbeeld is opgericht, wiens lofdicht Pollux heeft opgetekend (Pollux.) – is hij ongetwijfeld ook gerechtigd geweest om te dienen als heraut voor de grote overwinnaars, dat wil zeggen die van de grote Spelen. Na deze verandering, en dus in de loop der tijd, herhaal ik, zijn de herauten of omroepers vervolgens mensen van het hoogste aanzien geweest. Bovendien moesten zij pronken met de tekenen van een eerlijk leven en vrij zijn van alle schandvlekken. Hierom zegt Aristides: (Aristides in Rhetorica, Rede 1.) ‘Dat wil zeggen: als iemand een verrader is geworden, zult u hem niet laten kronen of laten omroepen.’ De waardigheid en hoge rang van deze herauten blijkt echter voldoende uit het feit dat keizer Nero hiervoor een zekere Cluvius Rufus gebruikte, (Dio Cassius over Nero.) die al consul in Rome was geweest. Bovendien vermeerderde het hun waardigheid,
Boek - pag. 357
dat zij zelf van een zodanige status waren dat zij, als ze dat wilden, aan de spelen mochten deelnemen en naar de prijs dingen. (Cicero, Brieven aan Vrienden, boek 5, brief 12.) Als zij dan wonnen, werden zij door andere ambtgenoten uitgeroepen. Maar hun aanzien en luister blijken vooral uit het feit dat zij ook zelf vanwege hun ambt gekroond werden. Hierover spreekt Paschalius als volgt: (Paschalius, Over Kronen, boek 6, hoofdstuk 12.) “Hier mag niet onvermeld blijven dat sommige herauten niet gekroond werden, te weten degenen die men ‘stadsherauten’ noemde. Maar het soort herauten dat de overwinnaars van de atletiekspelen omriep, alsook degenen die onder het recht van gezantschap vielen – omdat zij dienstdeden als metgezellen en dienaren van een gezantschap en uit dien hoofde als heilig en onschendbaar werden beschouwd – werden met een gouden kroon getooid; net als degenen door wie een wapenstilstand aan de vijanden werd aangekondigd. De Argiven,” zegt Xenophon, “hebben naar gewoonte (Xenophon, Griekse Geschiedenis, boek 4.) twee gezanten gestuurd, die de verdragen brachten.” Het was derhalve zeker een ampt van de hoogste waardigheid. Tot zover Paschalius.
§ II.
Dezen ontleenden hun namen, zoals meestal gebeurt, aan hun ambt en bezigheid, namelijk de omroeping of verkondiging, wat ‘omroepen’ (*) en ‘aankondigen’ genoemd werd; een handeling die, of iets wat daaronder
(*) De woorden voor ‘prediken’ en ‘prediking’ worden dikwijls in het Nieuwe Testament gebruikt om het heilige werk van de prediking van de apostelen en hun medearbeiders aan te duiden, en mogelijk soms met een zinspeling op de herauten in het Olympisch stadion. Tenminste, zo lijkt het ons in 1 Korintiërs 9:27: ‘opdat ik niet, na anderen gepredikt te hebben, zelf verwerpelijk worde.’ Want Paulus had daar in vers 24-27 volledig het oog op het Olympisch stadion. Daarom zegt Hammondus hier: ‘De taak van de heraut zal zijn om vanaf een podium, of een andere verhoogde plek, aan te kondigen welk type wedstrijd zou beginnen, de deelnemers op te roepen, de prijzen van de overwinning te verkondigen, de atleten te vermanen, hen aan te moedigen, hen de regels van de wedstrijd voor te leggen, en hen naar het gerecht van de rechters te roepen, en na het horen van hun vonnis de namen van de overwinnaars bekend te maken. Onder Christus als spelleider zijn de apostelen tegelijkertijd herauten en prijsuitreikers, zoals Isidorus zegt: Dezelfden kondigen aan, verkondigen, dagen uit, vermanen, binden, ontbinden, en wijzen sommigen aan als overwinnaars, en verwerpen anderen als onwaardig.’
Boek - pag. 358
begrepen is, ook ‘noeming’, ‘roeping’, ‘roeming’ heette, en het uitvoeren daarvan ‘noemen’, ‘groeten’, ‘roemen’ (*) werd genoemd. Maar hierover moeten we wat gedetailleerder handelen.
§ III.
Want tot dit ambt (zoals het werd uitgevoerd na de afgelopen strijd en bij de prijsuitreiking) behoorde ten eerste dat de herauten, op uitspraak en wenk van de bestuurders, de aanhef moesten maken door de aanzienlijke volksvergadering zeer eerbiedig te groeten en te zegenen.
(*) Lydius oordeelt in zijn Agonistica Sacra dat Paulus in Hebreeën 5:10, zeggende van Christus dat Hij ‘door God genoemd is een Hogepriester’, zinspeelt op de handelingen van de kampvechters, wier overwinnaars door de heraut openlijk werden verklaard. Dat is trouwens zeer waarschijnlijk. Want Paulus, die in vers 9 gesproken had van de ‘volmaking’ van de Heer Christus, die alles had gedaan wat gedaan moest worden en zo de volmaakte hoofdstrijder was, noemt Hem nu de door God ‘aangewezen’ Hogepriester. Dit is hetzelfde als ‘aangewezen’.
Boek - pag. 359
§ IV.
Ten tweede moesten zij met een zeer heldere stem luid vermelden en uitroepen wie de overwinnaars waren, wat voor overwinning ieder had behaald, en overeenkomstige tekenen daarvan tonen. Dat laatste geeft Himerius te kennen, (Himerius.) door een frase die door Paschalius vertaald wordt als ‘overeenkomen in een en hetzelfde teken van herkenning’. De formule van dit deel van de omroeping, dat men met recht ‘melding’ of ‘bekendmaking’ mag noemen, is af te leiden uit een geestelijke variant, die Gregorius van Nazianze (Gregorius van Nazianze, In Heronium Philosophum.) over een christelijke overwinnaar als volgt verwoordt: ‘Dit is de meest waarachtige strijder voor de waarheid en verdediger van de Drie-eenheid; tot bloedens toe een vurig vervolger van degenen die het lijden vervolgen, enzovoort. Wilt u een meer volmaakte en uitgebreidere melding? Deze is de beste onder de besten, en van de edelmoedigen de allermoedigste, enzovoort.’ In deze formule vermengt zich een ander deel, of een element van een ander deel van de omroeping, namelijk de roem of lofprijzing, waarover hierna meer. Eenvoudiger is dan de toon en trant die Rufus, de heraut van Nero, hanteerde, zeggende: (Dio Cassius over Nero.) ‘Keizer Nero wint de strijd en kroont het Romeinse volk en zijn eigen wereld.’ Hierbij moet worden opgemerkt dat een overwinnaar niet voor zichzelf overwon, noch geacht werd voor zichzelf de kroon te verdienen, maar voor zijn stad of landschap. In de plaats daarvan wordt met betrekking tot Nero de ‘bewoonde wereld’ of de aarde gesteld, als zijnde aan hem, als monarch, onderworpen.
Boek - pag. 360
Maar hierover elders meer. Ook is het opmerkelijk dat op deze wijze uitgeroepen worden, dus als overwinnaar in het stadion, een zeer grote eer was, terwijl het een even grote schande was om in een rechtszaak en gerechtelijke handeling bij naam genoemd en uitgeroepen te worden. Dat laatste werd echter niet echt ‘omroepen’ of ‘aankondigen’ genoemd, maar ‘afkondigen’, zoals Dio Chrysostomus getuigt (Dio Chrysostomus, Rede 1, over roem.) en zegt: ‘Maar degenen die in de rechtbank worden omgeroepen, worden van allen als de ellendigsten beschouwd, terwijl zij die in het theater worden omgeroepen, als de hoogst gelukkigen worden geoordeeld. En men zegt dat de laatsten verkondigd worden, maar de eersten afgekondigd.’ Over deze passage tekent Casaubonus aan dat ‘afkondigen’ (Casaubonus.) gebruikt wordt voor kinderen die door de stem van de heraut door hun ouders onterfd worden.
§ V.
Ten derde moesten zij ongetwijfeld ook de overwinnaars begroeten met de algemene eretitel ‘Olympische overwinnaars’, of ‘overwinnaars van de heilige spelen’ (want de Olympische spelen waren aan de goden gewijd, hoog verheven en daarom heilig, zoals ook de kronen heilig werden genoemd). Of met de specifieke titels, die de spelsoorten aanwezen waarin dezen of genen de overwinning hadden behaald, hetzij in de wedren, het worstelen, of het vuistgevecht, enzovoort. Onder hen blonken echter degenen uit die in de gemengde spelen hadden gestreden en daarin meester waren geworden: bijvoorbeeld het veelgenoemde pancratium, en vandaar ‘pancratiasten’ genoemd, of de
Boek - pag. 361
vijfkamp, en vandaar ‘pentathleten’ genoemd. In het bijzonder degenen die op één dag meer dan eens overwonnen, en daardoor de naam van ‘wonderbaarlijke overwinnaars’ droegen, of die in alle vier de grote Griekse Spelen, en dus in de hele cyclus, gewend waren te overwinnen en daarom met de erenaam ‘periode-overwinnaars’ pronkten. Deze specifieke titels gaven min of meer extra luister aan de bovengenoemde algemene titels van ‘Olympische overwinnaars’ en ‘overwinnaars van de heilige spelen’, naargelang zij in hun bijzonderheid meer of minder glans bezaten, terwijl zij anderzijds gemakkelijk onder de algemene noemer begrepen werden. Maar omdat deze begroeting vooral na de kroning plaatsvond, zoals weldra zal blijken, gaan we verder om de overige vereisten van hun bezigheden te beschouwen.
§ VI.
Ten vierden: zij moesten tevens de overwinnaars oproepen om naar de Griekse rechters te treden en de prijzen te ontvangen. Hierop zinspeelt Vergilius (Vergilius, Aeneis, boek 5, vers 244.) met betrekking tot de scheepswedstrijd van Aeneas, zeggende:
‘Toen sprak de zoon van Anchises, en nadat allen volgens gebruik bijeen waren geroepen, verklaarde hij met de luide stem van een heraut Cloanthus tot overwinnaar, en omkranste zijn slapen met groene laurier.’
Over dit oproepen, of desgewenst opeisen, spreekt Heliodorus zeker, wanneer hij zegt: ‘en de heraut riep Theagenes op…’ (Heliodorus, Aethiopica, boek 4, folio 73.)
Boek - pag. 362
Misschien slaat hier ook op wat Cornelius Nepos (Cornelius Nepos, in het Voorwoord.) zegt: ‘Het werd in heel Griekenland als een zeer grote eer beschouwd om als overwinnaar van Olympia te worden uitgeroepen.’ Dat de overwinnaars op die oproep in volle ren naar de Griekse rechters gingen om de prijs en de kroon te ontvangen, lijdt niet de minste twijfel, aangezien dit het einddoel was van alle strijd en de vervulling van hun brandende verlangen. Maar hierover elders meer.
§ VII.
Ten vijfde was het het werk van de herauten om, ongetwijfeld op bevel van de bestuurders, de verklaarde en uitgeroepen overwinnaars de kroon op te zetten. Dit toont Cicero aan, zeggende: (Cicero, Brieven aan Vrienden, boek 5, brief 12.) ‘Bescheidener zijn de herauten van de atletiekwedstrijden, die, hoewel zij de andere overwinnaars de kronen opzetten en hun namen met luide stem omroepen, toch, wanneer aan henzelf voor de aanvang van de spelen kronen geschonken worden, een andere heraut gebruiken, opdat zij niet met hun eigen stem zichzelf tot overwinnaar uitroepen.’ Zie hierover verder Faber. (Faber, Agonisticon, boek 2, hoofdstuk 17.) Het is echter denkbaar dat de spelleiders en prijsuitdelers dit ook wel deden, aan wie dit dikwijls wordt toegeschreven. Tenzij we die toeschrijving zo opvatten dat dezen het lieten uitvoeren door de herauten, en in zoverre gezegd kon worden het gedaan te hebben, zoals altijd degenen die iets door een ander laten doen, geacht en gezegd worden het zelf gedaan te hebben.
Boek - pag. 363
Hierbij mogen we ook voegen dat de herauten dan ongetwijfeld ook de taak hadden om de overwinnaars uit te dossen en te versieren met alle eerbewijzen die hun, naast de kroon, gewoonlijk werden gegeven. Zie hieronder.
§ VIII.
Ten zesde, zij moesten de nu uitgedoste overwinnaars, die met pracht en praal door het stadion op en neer werden geleid, vergezellen, en hen nu niet slechts als overwinnaars uitroepen, maar hen ook roemen, hun deugden en dapperheid prijzen en hun lof luid verkondigen. De bewoordingen hiervan konden hun door de grote overwinnaars zelf in de mond worden gelegd, van wie gezegd werd dat zij de herauten gaven wat zij moesten roepen, zoals blijkt uit wat Plutarchus vertelt (Plutarchus, in zijn leven van Alcibiades.) over Euripides, die ter ere van Alcibiades zong. Het ging ongeveer zo:
‘Maar, o zoon van Clinias, ik zal uw deugden bezingen. Schone overwinning, ha! Ik klap in mijn handen. Ja, de schoonste die er ooit onder de Grieken was. Want (zo gebeurde het nu of nooit), alsof de anderen sliepen, stootte u een, twee, ja driemaal voor alle anderen uit. U betrad het stadion zonder falen, tweemaal beschenen door de kroon, en zei zonder schroom wat de heraut roepen zou.’
Deze roem werd echter vervolmaakt en volvoerd door het zingen van de zegeliederen
Boek - pag. 364
die ter ere van de overwinnaars door de dichters waren gemaakt en door hen of anderen werden gezongen. Het lied van Euripides (waarin hij ook verweeft wat wij hier moesten bewijzen) is daar een voorbeeld van. Maar hierover hieronder meer.
§ IX.
Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat de gunst en het enthousiasme van het volk de herauten dikwijls voor waren in het luid prijzen van de overwinnaars, en hen vóór de herauten al noemden en verheerlijkten. Hierom zegt Faber: ‘De toeschouwers riepen dus tijdens de wedstrijden zelf, en noemden de overwinnaar, niet zonder hem te loven, zonder de aankondiging van de trompetter of heraut af te wachten ---- En brachten ook de lofprijzingen en gezangen, uit eerbetoon, als het ware vooruit.’ Dit bewijst hij aan de hand van Plutarchus, (Plutarchus, in zijn boek...) Plato, (Plato, De Wetten, boek 7.) Homerus en anderen. (Homerus, Ilias.) Wij hebben geen zin om dezen nader te beschouwen; maar over de lofprijzingen en gezangen moet hieronder ook nog meer gezegd worden.