Boek - pag. 275
Worstelen is nauw verwant met het vuistgevecht. Oud heldenspel. Waar het woord worstelen oorspronkelijk vandaan komt. De oefenschool van dit gevecht werd worstelperk genoemd, en deze vechters bij uitstek atleten. Worstelen: rechtopstaand of neerwerpend. Wat is rechtopstaand worstelen. Het had enige overeenkomst met het vuistgevecht. Dit was meestal een voorspel van het neerwerpende worstelen. Het neerwerpende worstelen uitgebreid beschreven door Mercurialis. De meest kunstige soort van spelen. Verschillende technieken van de worstelaars. De overwinning bestond uit het neerwerpen van de tegenstander. Dit moest driemaal gebeuren. Prijzen van de overwinnaars. Afbeelding van de worstelstrijd bij Mercurialis.
Nu keren we terug naar de Olympische Spelen, waarbinnen in volgorde de worsteling, oftewel het worstelen, volgt. Degenen die dit spel streden, werden worstelaars genoemd. Voordat we dit spel uitgebreider verklaren, is het passend om eerst de beschrijving van de grote Scaliger te geven (Scaliger de arte poetica lib. 1. cap. 22.), voornamelijk om te tonen hoe nauw het verwant is met het voorgaande Olympische spel, namelijk het vuistgevecht. Dit zijn de woorden van de man: “De Grieken noemen het worstelen worsteling van de schok, enz. Dat is:
Boek - pag. 276
De Grieken noemen het worstelen echter worsteling, van de schok, en de Latijnen van de beweging, waarvandaan verstuiken en verwringen komt. We worstelen niet op één manier: soms met een onderlinge omvatting van het lichaam en de schouders, soms met een kluwen van armen waarbij de handen vastgegrepen worden. In de vuiststrijd is het de vechter alleen toegestaan de vuisten te gebruiken; bij het worstelen alleen aanval, trekken, duwen en het lichten van de voet, met het doel de tegenstander niet te slaan, maar neer te werpen. Tot zover Scaliger. Dit spel was oud, als het zonder techniek wordt beschouwd, want dan was het natuurlijk. En ongetwijfeld werd het ook al vroeg een activiteit die met enige techniek werd uitgevoerd. Want van goden en Herculessen, dat wil zeggen, oeroude helden, wordt gezegd dat zij het beoefend hebben. Het werd ook al vroeg op de Olympische Spelen geïntroduceerd. Nadat het enige tijd was verwaarloosd, werd het daar eerder hersteld dan het vuistgevecht, zoals eerder is aangetoond. Het werd namelijk hersteld tijdens de achttiende Olympiade, samen met de vijfkamp, en toen was het dat Eurybatus, een Spartaan, overwon, volgens Paufanias (Paufanias). Vooraf herinneren we er ook weer aan dat de deelnemers aan deze strijd, de worstelaars, zware lichamen moesten hebben, omdat het gewicht hen zeer van pas kwam, zowel om te blijven staan als om aan te vallen, te duwen, te dringen en weerstand te bieden tegen de druk. Deze zaken waren namelijk, zoals het vervolg zal tonen, hierbij van bijzonder belang. En dit was de reden waarom juist deze strijders zo zwaar werden vetgemest, zoals in het eerste Boek is gezegd.
Verder is de oorsprong van het Griekse woord worsteling al vrij onzeker. Want, zoals uit Mercurialis (Mercurialis lib. 2. cap. 8.) en anderen, die met zijn kalf geploegd hebben, blijkt (Phil. Pheifferi Antiquitates Graecae lib. 2. cap. 69.), hebben sommigen het afgeleid van
Boek - pag. 277
lang geleden, omdat dit strijdspel het oudste zou zijn. Dit kon echter slechts slaan op het natuurlijke en kunstloze worstelen, niet op het worstelen als openbaar spel, waarin de allergrootste techniek te zien was, die van latere datum is. Sommigen leiden het af van modder, omdat deze wedstrijdstrijd stof, modder en insmering vereist. Sophocles leidt het af van met list en kunde iemand neerwerpen. Maar hierover denken wij dat dat woord van het spel is afgeleid en daarom later is ontstaan. Plinius leidt het af van de palm van de hand, de samenvoeging van de vier vingers, met welk deel van de hand de worstelaars de meeste weerstand boden. Maar hierover denken wij hetzelfde als over het vorige. Sommigen leiden het af van zwaaien of schudden, wat de dichters gebruiken voor neerwerpen, verstrooien. Sommigen van zwaaien of worstelen in de zin van van de aarde opheffen, zoals de worstelaars wel doen. Over welke twee laatste wij weer hetzelfde zouden kunnen zeggen. Sommigen van dichtbij of naderen, dat wil zeggen, naderen, naburig worden. Anderen van elders. Wij misschien beter van bestrooien, wat verwarren, overgieten, mengen, samenstorten betekent. Aangezien hier een onderlinge vermenging en een overgieting of zalving met olie plaatsvond, zoals op zijn plaats is aangetoond toen we de voorbereidingen en uitrustingen behandelden (lib. 1. cap. 9.). Daar behandelden we ook het stof waarmee ze bestrooid werden, en de aanraking. Dat zullen we nu niet herhalen, omdat het daar al gezegd is, en we onze worstelaars nu beschouwen als voorbereid en klaar om te worstelen, ja zelfs als reeds daarmee bezig zijnde.
Het worstelgevegt had van oudsher zo'n aanzien, dat niet alleen de gehele oefenschool ervan worstelperk
Boek - pag. 278
werd genoemd, zoals ook al gezegd is: maar zij, de worstelaars, werden ook met nadruk en ophef atleten, vechters om een prijs, genoemd (Mercurialis lib. 2. cap. 8.). En onder hun eigen naam, te weten worstelaars of beoefenaars van het worstelen, volgens de Latijnse uitspraak, werden ook anderen aangeduid, in het bijzonder de vuistvechters en de pankration-vechters, zoals Faber bewijst (Faber Agonistes lib. 1. cap. 11. in fine). Wat echter met betrekking tot deze twee niet heel vreemd is, aangezien zij (en in het bijzonder de laatsten) voor een deel het worstelen beoefenden (Galenus de Alimentorum facultatibus l. 3. c. 2.).
Verder was het worstelen tweeledig (Mercurialis de Arte Gymnastica l. 2. c. 8.), te weten een rechtopstaande worsteling, en een neerwerpende worsteling. Hoewel Salmafius eigenlijk deze soorten worstelen onderscheidt (Faber Agonistes l. 1. c. 10.), te weten degene die rechtopstaand gebeurde en erop gericht was om de ander neer te werpen, en een andere die liggend op de grond plaatsvond en anders de algehele kamp wordt genoemd (Salmafius Exercitationes Plinianae ad Solinum p. 205.). Wij sluiten ons echter aan bij degenen die de eerstgenoemde verdeling aanhouden, die we nu verder zullen verklaren. De rechtopstaande heeft Plato goedgekeurd en ongeveer als volgt beschreven (Plato lib. 7. de legibus): dat er namelijk bij het rechtopstaande worstelen sprake moest zijn van een rechte houding van de nek, een sierlijke beweging van de handen, lendenen, en een fraaie stand van alle andere ledematen. Dat het daarom aan de jeugd geleerd moest worden, omdat het diende voor de toename van kracht, het behoud van de gezondheid, en nuttig was gedurende het hele leven, en in het bijzonder voor de krijgsvoering. Maar om er een nog duidelijker beeld van te krijgen: het gebeurde, volgens Mercurialis, op dezelfde plaats staand, en wel zo dat ze alleen door de handen uit te strekken de tegenworstelaars overwonnen. Zo'n worstelaar was een zekere MELANCOMAS, zeer geliefd bij keizer TITUS, volgens het getuigenis van
Boek - pag. 279
Themistius in zijn Tiende Rede over de Vrede. In deze kunst was van oudsher een zekere LEONTISCUS, een Siciliaan, beroemd, over wie Paufanias zegt (Paufanias lib. 6.): en in het worstelen overwon LEONTISCUS op geen andere wijze dan SOSTRATUS in de algehele kamp de tegenstrevers. Want hij wierp de tegenworstelaars niet ter aarde, maar dwong de overwinning af door met de vingertoppen te pletten. Hieruit is te zien dat deze soort worstelen enige overeenkomst had met het vuistgevecht, maar nog veel meer met die oefening die vingertoppengevecht werd genoemd. Zie Paschalius (Paschalius lib. 6. cap. 24.), Faber (Faber Agonistes lib. 1. cap. 11.) en Lydius (Lydius Agonistes cap. 18.). Over de rechtopstaande worstelstrijd onderwijst ook Chrysostomus ons (Chrysostomus ad Ephesios 6. vs. 13, 14.), en toont aan dat deze ook dit gemeen had met het vuistgevecht: dat er gezorgd moest worden voor een goede standplaats, houding of postuur. Zo schrijft hij: (Chrysostomus merkt dit op bij Efeziërs 6:13-14. Terwijl in vers 12 over de worsteling wordt gesproken, spreekt Paulus nu tweemaal over het staan. 'Opdat u... stand kunt houden.' 'Sta dan', enz. Zo gebruikt de apostel dikwijls dit woord staan, zoals in 1 Korintiërs 16:13, Filippenzen 4:1 en 1 Korintiërs 10:12.) Dat wil zeggen: Hij spreekt dus niet zomaar van een houding, maar van een die wel geordend is. Krijgskundigen weten hoe belangrijk het is om goed te staan. Want als bij de vuistvechters en worstelaars boven alles geboden wordt om te staan, hoeveel te meer dan in de oorlog en oorlogszaken. Wie rechtop staat, staat niet slap, noch loom, noch overhellend. De volmaakte rechtheid openbaart zich in de houding.
Boek - pag. 280
Hierover spreekt ook de oude kerkleraar Clemens van Alexandrië (Clemens Alexandrinus, Paedagogus lib. 3. cap. 1.), zeggende: Het is niet nodig zich in te spannen om in deze zaak techniek te tonen, maar men moet een rechtopstaande worsteling gebruiken, en nekken, handen en flanken tegen elkaar zetten. Meestal was zo'n rechtopstaande worsteling echter geen worsteling op zichzelf, maar slechts een deel van en een voorspel tot de worsteling die neerwierp, of tot de algehele kamp (Paschalius loc. cit.). Want voordat de worstelaars elkaar vastgrepen en elkaar heen en weer slingerden, moesten ze eerst in een rechtopstaande houding strijden om de posities en de beste gelegenheid. Daarna rustten ze even uit en bliezen ze uit, en als dat gedaan was, gingen ze verder met het volgende gevecht of de volgende worsteling.
Welke, zoals gezegd, de neerwerpende wordt genoemd. (Als de apostel over zichzelf en zijn ambtgenoten in 2 Korintiërs 4:9 zegt 'neergeworpen, maar niet vernietigd', zinspeelt hij waarschijnlijk op de worstelaars die wel werden neergeworpen door hun tegenstanders, maar weer opstonden om de strijd met hun tegenpartij te vernieuwen.) Deze beschrijft Mercurialis als volgt (Mercurialis loc. cit.): 'Dit was niets anders dan een zekere oefening, die plaatsvond in een speciale ruimte van de oefenschool (en zoals het daar gebeurde, zo gebeurde het ook in het openbaar), te weten het worstelperk, of overdekte galerij, die verdiepte zuilengang werd genoemd. Hierin probeerden twee naakte worstelaars, gezalfd met olie en bestrooid met stof, elkaar bij de armen te grijpen en in onderlinge strijd de ander tegen de grond te werpen.
Boek - pag. 281
Om dat te bereiken waren aanvallen, overvallen, voorbereidingen en combinaties nodig. En bovenal werd er geprobeerd om eerst de voeten te grijpen. Wat de dronken Pseudolus bij Plautus te verstaan geeft (Plautus, in Pseudolo. Akte 5, Scène 1.), als hij over de wijn zegt: 'Hij pakt eerst de voeten; hij is een listige worstelaar.' Oftewel: 'Hij grijpt de benen maar, die schalkse worstelaar.' Maar voordat zij de strijd aangingen, maakten zij de spieren warm en strekten die met wrijvingen en zachte bewegingen. Het is gebeurd, dat wanneer sommigen dit hadden nagelaten, bij hen sommige delen scheurden en door trekkingen pijnlijk waren geworden, zoals Galenus zegt in zijn vierde boek over aangedane plaatsen. Hij schrijft elders dat de strijders van de oefenschool bij het worstelen deze volgorde aanhielden: dat geen driftige meesters begonnen voordat de mindere en slechtere waren onderwezen, en dat ze niet gewoon waren aan te vallen voordat ze waren ingewreven, net zoals ze niet werden ingewreven voordat ze waren gezalfd. Ik heb gesproken van TWEE, want hoewel er meer tegelijk op dezelfde plaats konden worstelen, werd er toch maar één tegen één geworsteld. En op sommige plaatsen streden niet alleen mannen met mannen, maar kwamen ook meisjes met jongemannen in de strijd, zoals bij de Lacedemoniërs, en zoals Athenaeus ook vertelt over de inwoners van Chios, enzovoort.
In deze worstelstrijd was grote kunst te bespeuren (Aristoteles, Rhetorica). Want niet voor niets heeft Aristoteles ervan gezegd dat het niet alleen de oudste was, maar ook de meest kunstige soort van alle spelen. Want, zegt Paschalius,
Boek - pag. 282
“de worstelaar gaf zich niet onvoorzichtig in handen van zijn medeworstelaar, maar omzichtig en met snelheid ontweek hij wat ontweken moest worden, totdat hij kans op de overwinning zag (Paschalius loc. cit.). En dit was in deze strijd in het bijzonder opmerkelijk: voordat de worstelaars met elkaar in de clinch gingen, streden zij eerst om de plaats en de houding. Daarna streden ze zo, dat ze even uitbliezen; als dat gebeurd was, vatten zij de strijd weer aan. Philo, die elders de Egyptenaren met de worstelaars vergelijkt, zegt: 'na even op adem te zijn gekomen van de wraakneming, zoals de worstelaars in de wedstrijden', enzovoort. Dezelfde [auteur] zegt elders: 'op de manier van een worstelaar, die het niet is toegestaan uit te blazen, noch de krachten te verzamelen om de strijd te hervatten'. Uit deze beschrijving is te zien dat zij niet alleen één keer op adem kwamen, namelijk na de strijd om plaats en houding, wat we hierboven al hebben aangetoond, maar ook na een eerste aanval. Maar tegelijkertijd [is te zien] dat wanneer de laatste en zwaarste aanval plaatsvond, er geen rust of adempauze meer werd gegund.
Verder kwamen bij dit strijdspel de volgende technieken kijken: de worstelaars probeerden elkaar eerst op afstand te houden door te buigen en te hellen, zodat ze geen grip op elkaar konden krijgen. Vervolgens probeerden ze elkaar te grijpen, vast te houden en te drukken (onder welke twee laatste woorden Aristoteles (Aristoteles Rhetorica lib. 1. cap. 5.) van oudsher al alle pogingen en handelingen van de worstelaars begreep)
Boek - pag. 283
te weten bij de armen; dan wurgen door bij de keel te grijpen en die te benauwen, verdraaien of omdraaien, te weten de nek, om aan alle toeschouwers te tonen, wat misschien ook de nek omdraaien werd genoemd (Wanneer Paulus in Hebreeën 4:13 zegt: 'Maar alles is naakt en ontbloot', enz., menen sommigen dat hij zinspeelt op opengesneden offerdieren, vanaf de nek naar beneden. Anderen willen echter dat de uitdrukking ontleend is aan een worstelaar die zijn tegenstander overmeesterde en hem zo naakt achterover op de rug en nek wierp, dat hij hem van boven tot beneden aan de toeschouwers te kijk gaf. Perizonius (bij Aelianus, Varia Historia 12:58) wijst dit af en brengt het liever in verband met de gewoonte van de ouden, die degenen die ter dood werden veroordeeld, het hoofd achterover lieten houden. Zie Plinius, Panegyricus 34; Suetonius, in Vitellius, hoofdstuk 17.), of de nek omdraaien of breken, want het woord is afgeleid van nek; buigen of omverbuigen, dat wil zeggen, plooien als een buigzame wilgenroede, want het komt van wilg; verscheuren, dwars door elkaar halen; iemand pootje lichten, bij de treden vatten en wegrukken; bestrooien, met stof en gruis bewerpen; daarna hiel-lichten, dat wil zeggen, naar het been of de hiel grijpen, of liever die lichten, hetzij met de handen of met de voeten, om iemand te doen vallen, wat de Latijnen 'supplantare' noemen. Dan eindelijk neerwerpen, dat wil zeggen, omverwerpen, onder de voet werpen. Zie voor meer over deze worstelwoorden wat Faber heeft aangetekend (Faber Agonistes lib. 1. cap. 10.). Maar sommigen rekenen ook dit tot hun kunstgrepen: dat ze probeerden in het midden te grijpen, welke eerbare uitdrukking zoveel wil zeggen als de schaamdelen grijpen. Dit kon gemakkelijker gebeuren vanwege de naaktheid,
Boek - pag. 284
terwijl anders de gordel, die vóór de tijd van ORSIPPUS en naderhand bij de Romeinen (wier fatsoen het niet toeliet de Spartaanse onzedelijkheid te volgen) eromheen geslagen werd, de genoemde delen enigszins tegen dergelijke overlast beschermde. Want het is bekend dat ook bij de gegordelden, na het wegrukken of verschuiven van dat bindsel, die teerste leden werden gegrepen. Zo verhaalt Trebellius Pollio ons (Trebellius Pollio in Claudius) dat toen CLAUDIUS, voordat hij keizer werd, zijn sterkte en kracht in het worstelen wilde beproeven, een soldaat, zijn tegenworstelaar, hem bij de genoemde delen greep en die in plaats van de gordel wrong. Dit nam hij hem zo kwalijk dat hij hem met één klap alle tanden uit de mond sloeg, met des te meer reden omdat, naar alle schijn, de worsteling waaraan CLAUDIUS deelnam een oorlogsworsteling was (Hofmannus in voce Lucta), waarin het niet was toegestaan zo onbeschoft te handelen.
De overwinning in dit spel bestond dus uit het neerwerpen van de tegenstander, en daarom werd die met zoveel inspanningen nagestreefd. Dit blijkt duidelijk genoeg uit de zaak zelf en uit alle getuigenissen, maar in het bijzonder uit de toespeling van Chrysostomus (Chrysostomus in Ephesios 6, homilie 22.), die zegt: 'Zelfs als we worstelend weggaan, hebben we gewonnen. Want het gaat hier niet zoals bij de atleten, waar je niet hebt gewonnen als je de ander niet hebt neergesmeten.', enzovoort. Hieraan ontleent Plutarchus de afleiding van het woord worsteling van met list neerwerpen, waarover hierboven al gesproken is (Plutarchus, Symposion lib. 2, quaest. 4.),
Boek - pag. 285
zeggende: 'De worsteling lijkt mij genoemd te zijn naar het met list neerwerpen, wat zoveel wil zeggen als met bedrog en sluwheid neerwerpen.' Elders zegt hij dat het worstelen bestond uit 'elkaar met stoten en omstrengelingen neer te werpen'. Met recht mocht Salmafius dan ook zeggen (Salmafius Exercitationes Plinianae ad Solinum pag. 205.): het doel van het worstelen is neerwerpen. Het neerwerpen hing nu niet zozeer af van sterkte en kracht, als wel van kunst en sluwheid. Daarom gaf een Spartaan, toen hem naar zijn tegenworstelaar werd gevraagd, ten antwoord: 'Hij was niet sterker dan ik, maar beter in het neerwerpen.'
Intussen was het voor het behalen van de zege niet genoeg om zijn tegenworstelaar eenmaal ter aarde te hebben geworpen, maar het moest driemaal gebeuren. Dit blijkt uit het verhaal dat Salmafius (Salmafius ibid.) over de grote MILO vertelt. Deze was in het strijdperk getreden, maar niemand durfde de worstelstrijd met hem aan te gaan. Daarom werd hij geroepen om de prijs als overwinnaar op te halen, maar onderweg viel hij uit zichzelf. Om die reden verhieven velen hun stem en zeiden dat hij niet gekroond moest worden, aangezien hij was gevallen. Waarop hij vlot opstond en terugriep: 'Nog geen drie, vrienden; ik lig hier eenmaal. Laat wie het wil van jullie mij nog eens neerwerpen.' Dat is:
'Houdt op, vrienden, het zijn nog geen drie vallen;
Ik lig er eenmaal: kom van u allen,
Wie dat maar wil, en werp mij vrij weer
Neer, als hij kan, nog eens.'
Boek - pag. 286
De vallen werden nu vallen genoemd, en die verstaat de dichter onder het woordje drie, in plaats van het zijn er drie, vanwege de volgende klinker, alsof er drie zijn stond. Daarom hebben wij het ook met 'drie vallen' vertaald. Dat er echter drie neerwerpingen moesten plaatsvinden, blijkt ook zeer duidelijk uit deze uitspraak van Seneca (Seneca de beneficiis lib. 5. cap. 3.): 'De hardloper die als eerste de eindstreep bereikt, is de ander door zijn snelheid voorbijgegaan, niet door zijn geest. De worstelaar die driemaal is neergeworpen, heeft de palm verloren, niet overgegeven.' Van deze drie neerwerpingen zijn de woorden iemand drie keer neerwerpen en driemaal neergeworpen worden afkomstig. Vandaar zeggen de glossen (Etymologicum Magnum): 'Drie keer werpen is overwinnen, afgeleid van de atleten die in drie worstelingen de overwinning behalen.' Nogmaals: 'Driemaal geworpen worden, zeggen de atleten voor driemaal vallen.' Zo ook Matthias Martinius (Martinius in Cadmo Graeco-Phoenice in voce.): 'Ik overwin': van de atleten, wier overwinning in een drievoudige strijd lag; als het ware, ik drie. Anderen hebben dit Griekse woord echter opgevat als het lopen van een drievoudige loop, te weten: de enkele loop, de dubbele loop en de lange loop. Salmafius meent, op basis van Pollux, dat deze drievoudige loop in het bijzonder vijfkamp genoemd moet worden.
Boek - pag. 287
Buiten het Olympisch strijdperk werden in oude tijden aan de overwinnaars van dit spel dezelfde prijzen gegeven als aan de overwinnende vuistvechters, te weten ossen met een schone jonkvrouw. Hierover kan de lezer zien wat er over de vuistvechters is gezegd (Paschalius loc. cit.). Hier voegen we alleen aan toe dat er wordt gezegd dat HERCULES, bij de overwinning op ANTAEUS, die hij worstelend uiteindelijk doodde, als prijs gekroond werd door MERCURIUS, die speciaal voor dat doel was afgevaardigd, als men het wil geloven.
Verder kan de afbeelding (Te vinden bij Mercurialis, p. 145, met onderaan het opschrift LUCTATORES (Worstelaars).) van het worstelperk de verbeelding van de lezer versterken. Hier vertonen zich drie paren: het achterste paar lijkt de rechtopstaande strijd te strijden, zonder in elkaar verstrengeld of vermengd te zijn; hetzij dat ze hiermee zouden eindigen, hetzij dat ze zo het voorspel speelden, voordat ze de gelegenheid gaven om elkaar vast te pakken. Het andere paar toont zich zo, dat de een de ander de armen om de schouders slaat, en zij de hoofden tegen elkaar stoten. Het voorste paar laat zich zo zien, dat de een de ander bij de armen houdt en hem zo probeert te slingeren, of de gelegenheid zoekt om hem vervolgens bij de dij en de hiel te grijpen, om dan de voet te lichten en hem ter aarde te doen storten.