Boek - pag. 444
NEGENDE HOOFDSTUK.
X. Onthaal door de landgenoten met veel pracht
en gejuich; ook door gemaakte bressen door de bol-
werken. Fabers bericht hiervan. Verscheidene voor-
beelden. XI. Betuiging daardoor, dat zulk een
burger krachtiger is dan borstweringen. XII. In-
tocht op een wagen met witte paarden. XIII. Een
grote stoet die Hem op gelijke wijze vergezelt.
XIV. Galmende toejuiching. XV. Met fluiten,
bazuinen, trompetten enz. XVI. Ook met het ont-
steken van fakkels en allerlei lichten. Aanzienlijk
voorbeeld van Duillius. Van Caesar.
Van Keizer Heraklius.
§. I.
Eén hoofdstuk is te klein om alle eerbewijzen
van een Olympisch overwinnaar te bevatten:
daarom hebben wij goedgevonden het voorgaande
af te breken, hier een nieuw te beginnen, en dat
ook met slechts enkele te sieren.
§. II.
X. Omdat het vaderland zoveel aan Hem gelegen was,
als degene in wie zij hun roem stelden, zo werd het Hem ook
tot een hoge eer, dat zij Hem met veel pracht, praal en gejuich
plechtig onthaalden en (omdat de poorten te klein waren voor zulk
een grote held, en de muren onnuttig voor een stad die
zo’n dappere man had) de bolwerken omvergeworpen
hebbende, Hem door die ruime bres lieten binnentreden.
Boek - pag. 445
§. III.
Hiervan geeft ons de zo vaak genoemde Faber een
heel duidelijk bericht, zeggende: wat het woord
EER aangaat, enzovoort. Dat is: want wat het woord EER
aanbelangt (opdat ik, deze gelegenheid aangrijpend
door de overweging van elk woord dat Tertullianus gebruikt,
als het ware de prijzen der wedstrijdspelers voor ogen stel, en tevens
om de keizerlijke besluiten, waar ook die toe behoren,
toe te lichten en met eenzelfde moeite terloops te verklaren), met die
naam wordt die intocht bedoeld, en die zegevierende
binnenkomst in de stad of plaats waaruit de overwinnaar
afkomstig was, waarmee Hij met een wagen over de
neergehaalde muren heen steeg (waarvan, zo ik meen,
bij Plinius (Plinius ad Trajan. lib. 10. ep. 119.), en Vitruvius (Vitruvius lib. 9.) wordt gesproken), niet zonder het
voorafgaan van fakkels en lichten, en een begeleidende
menigte, terwijl de uitroeping of verklaring van de
overwinning in het strijdperk gebeurde door de stem van de
heraut en door de trompetter, die van tevoren (wat kort
door Vergilius (Virgilius AEn. lib. 5.) is opgetekend) had geblazen, of
gezongen
De spelen die in ’t perk aanvingen.
§. IV.
Dit onthaal en deze intocht blijken uit verscheidene
gebeurde voorbeelden, waarvan ook genoemde Faber (Faber lib. 2. cap. 10.)
melding maakt, sprekend van één uit Plutarchus, van een
ander uit Aelianus, en van een derde uit Diodorus Siculus
(Diodorus Siculus Bibl. lib. 13.), die over EXENETUS van Akragas dit verhaalt:
... Dat is: en op de eerste dag van de
tweeënnegentigste Olympiade, toen Exenetus van Akragas overwinnaar
Boek - pag. 446
was, hebben ze Hem op een wagen de stad
binnengevoerd. Hem vergezelden, naast andere, driehonderd
tweespannen met witte paarden, alle uit het volk van Akragas.
Van een dergelijke intocht geeft Aelianus (AElianus Var. Hift. lib. 12. cap. 58.) dit voorbeeld in de persoon
van DIOXIPPUS:
... Dat is: toen DIOXIPPUS,
Olympisch overwinnaar, Atheens wedstrijdspeler, naar de
gewoonte van de wedstrijdspelers of kampvechters in Athene
(op een wagen) binnenreed, stroomde de menigte samen, en
de een drong zich hier op en de ander daar, om Hem te zien.
Plutarchus, zoals gezegd, geeft ons ook een voorbeeld (Plutarchus Symp. Probl. 2. quaeft. 5.)
van de intocht, en tevens van het afbreken van de muur, waarbij hij
de reden voegt, te weten de reden die wij hiervoor in het
voorbijgaan hebben aangewezen (§. 2.). Zo zegt Plutarchus
dan:
... Hetgeen op deze betekenis neerkomt: bij de
overwinningsfeesten werd door de binnentrekkende overwinnaars een
gedeelte van de muren neergehaald. Het neerhalen hiervan heeft deze
betekenis, dat een stad die mannen heeft die kunnen strijden
en overwinnen, de muren weinig van nut zijn. Hier voegen
wij het voorbeeld aan toe van NERO, die als overwinnaar
uit Griekenland terugkerend zich liet inhalen, en de muren
voor Hem liet afbreken in verscheidene steden, zoals uit
Suetonius (Suetonius in Nerone cap. 25.) duidelijk blijkt. Zo spreekt deze vermaarde
schrijver ervan: teruggekeerd uit Griekenland naar Napels,
enzovoort. Dat is: zijnde uit Griekenland teruggekomen
in Napels, omdat Hij daar voor het eerst zijn kunst had getoond,
is Hij er binnengereden met witte paarden, nadat een deel van
de muur was omvergeworpen, naar de wijze der Olympisch
overwinnaars. Op gelijke wijze ook in Antium, daarna in
Boek - pag. 447
Alba Longa, en daarna in Rome. Maar in Rome reed hij met
dezelfde wagen waarmee Augustus voorheen had
getriomfeerd, en in een purperen gewaad, en met een
mantel met gouden sterren bestrooid, dragende op het hoofd
een Olympische en in de rechterhand een Pythische kroon. De stoet
van de anderen ging voor hem uit met de titels, waar, wie, en met
welk soort gezangen, of welk stuk dichtkunst Hij gewonnen
hadde. De wagen werd gevolgd, op de wijze van een kleine
zegetocht, door de toejuichenden, die riepen dat zij
Augustianen waren, en soldaten van zijn overwinning.
Daarna, nadat de ereboog van het grootste Circustheater
afgebroken was, reed Hij door het Velabrum, en over de
markt, naar de tempel van Apollo.
§. V.
In de aangehaalde voorbeelden, alsook in hetgeen
Faber ons voor ogen heeft gehouden, vinden wij
verscheidene zaken die dit eerbewijs van de intocht
met het neerhalen van de muren zeer vergroten, want:
§. VI.
XI. Dat zijn stadsgenoten de muren voor de
overwinnaar neerhaalden, met het inzicht dat zij hun
dankzij zulk een burger, krachtiger dan enige borstwering,
niet nodig waren, vermeerderde de eer met een dergelijke
overwegende achting.
§. VII.
XII. Het voegde ook niet iets gerings toe aan het
eerbetoon dat zo'n overwinnaar, met het zegekleed en
kroon versierd, niet door de bres liep, noch te paard,
maar met grotere luister op een wagen binnenreed: een wagen,
zeg ik, voortgetrokken door geen andere dan witte paarden, zo
sierlijk voor het oog en zo passend bij de zege.
§. VIII.
XIII. Evenals het feit dat een grote stoet Hem vergezelde,
Boek - pag. 448
zowel van hoge als van lage stand; en niet alleen
te voet, maar ook te paard, ja zelfs op wagenspannen,
die, ter ere van hem, witte rossen in hun garelen
toonden.
§. IX.
XIV. En ook dat die stoet Hem galmend toejuichte
en ook in dit geval, zoals voorheen reeds is aangetoond
en met betrekking tot NERO uit Suetonius (Suetonius loc. cit.) blijken kan,
hem bestrooide met kronen, bloemen, geuren, linten, vogels
en allerlei aardigheden.
§. X.
XV. En dat fluiten, bazuinen, trompetten en dergelijke
vreugde-instrumenten ook dan van zijn roem deden
aanzwellen en de lucht deden galmen.
§. XI.
XVI. En, om niet alles te noemen, dat ook
fakkels en allerlei lichten voor hem ontstoken werden,
hem vergezelden en dienden, was al mede een
vermeerdering van zijn eer, vooral als de intocht tegen de
avond plaatsvond (zoals ongetwijfeld heel vaak gebeurde)
en tijdens de daaropvolgende begeleiding naar of van het
feestmaal. Dit gebeurde ook bij NERO als Olympisch
overwinnaar, volgens het verhaal van Dio bij Xiphilinus (Xiphilinus in Nerone.),
die er zo over spreekt:
... Dat is: De gehele stad, gekroond en fakkels
dragend, en offerend; en alle mensen, en ook zelfs
de raadsheren riepen bovenal: Heil Olympisch overwinnaar!
Heil Pythische overwinnaar! Hoe groot een eer het nu was
in die oude tijden met fakkels verlicht te worden,
blijkt daaruit dat dit werd gedaan ter luistervermeerdering
van de overwinnende zeevoogden, veldheren en
koningen, wanneer zij op de wijze van een
Boek - pag. 449
zegetocht werden ontvangen. GNAEUS DUILLIUS,
toen Hij succesvol slag had geleverd tegen de Carthagers
ter zee, en de eerste Romein werd die daarvoor
een schitterende zee-triomftocht kreeg, ontving onder
de eerbewijzen ook de verlichting met touwfakkels
(wat wij pekkransen zouden noemen). Ja, dat Hij,
alsof hij altijd triomfeerde, zijn hele leven lang, zo vaak
Hij van het avondmaal terugkeerde, deze fakkelverlichting,
alsook het geschal van schalmeien, gebruikte.
Dit vinden wij opgetekend bij Livius (Livius Epit. lib. 17.), Florus (Florus lib. 2. cap. 2.), Aurelius
Victor (S. Aurelius Viɛtor de Vir. Illuft. in C. Duillio.) en Valerius Maximus (Valerius Maximus lib. 3. cap. 6. exemp. 4.), welke laatste het echter
optekent onder de voorbeelden van hen die te veel
vrijheid namen, of de maat in het zoeken van eer te
buiten gingen. Echter kan het ook zijn dat de
Romeinse Senaat het uitdrukkelijk heeft gewild, om die
grote, glorieuze overwinning die DUILLIUS behaald had,
levend te houden ter aanwakkeren van de dapperen en
tot schrik van de vijanden, en dat genoemde Senaat daarin het
eerbetoon aan de Olympisch overwinnaars heeft nagebootst.
Dit doet ons Eutropius (Eutropius lib. 2. cap. 10.) bijna gissen, als Hij over de
overwinning van DUILLIUS, hoewel de verlichting
verzwijgend, aldus spreekt: Duillius, slag leverend, heeft de
Carthaagse veldheer (Hannibal) overwonnen, 31 schepen
genomen, 14 doen zinken, 7000 vijanden gevangen,
3000 gedood. Nooit is de Romeinen een aangenamere
overwinning ten deel gevallen, dan dat zij, onoverwinnelijk te
lande, nu ook ter zee zeer veel vermochten. Daarom roept
Florus uit: hoe groot was daar de vreugde van! En daarom
zegt Livius: hem is voortdurend deze eer gegeven,
enzovoort.
Boek - pag. 450
Hetgeen zoveel schijnt te zeggen, als dat Hij zich de
eer van de dagelijkse verlichting niet hoogmoedig
heeft aangematigd, maar dat deze Hem, zoals wij hierboven
zeiden, door de Senaat is toegekend en verzorgd.
Echter, misschien heeft dit ons wat te ver afgeleid;
wij keren dus terug. Dat de verlichting met fakkels
enzovoort bij een feestelijke intocht tot grote eer en luister
strekte, blijkt ook uit hetgeen Suetonius (Suetonius in Caefare cap. 37.) betreffende
CAESAR verhaalt, toen die over de Galliërs, nu
Franken, zegepraalde. Zo zegt genoemde schrijver
erover: Op de dag van de triomftocht over de Franken,
rijdend door het Velabrum, is hij bijna van de wagen gestort,
doordat het wiel brak: en Hij beklom het Capitool bij fakkellicht,
terwijl veertig olifanten aan de rechter- en aan de linkerzijde
de toortsdragers waren. Het was hier iets bijzonders
en ongewoons, dat olifanten de toortsen droegen,
en dat die, naar het zeggen van Casaubonus (Cafaubonus ad loc.), de plaats
van toortsdragende slaven bekleed hebben. Die er ook aan toevoegt,
dat het een oud gebruik was in Rome om welverdiende
mannen die eer toe te staan, dat ze met een meer
dan gewone pracht door ontstoken toortsen naar huis
begeleid mochten worden, als ze ’s avonds ergens op een
feestmaal waren geweest. Hij bewijst het met het
voorbeeld van DUILLIUS, over wie wij zo-even spraken:
en Hij voegt er nog aan toe, dat bij Griekse en Latijnse
schrijvers heel veel melding wordt gemaakt van hoe er in een tijd
van algemene of bijzondere blijdschap lichten ontstoken
en niet alleen gedragen, maar ook opgehangen werden:
zulks bewijzend met de woorden van Aeschylus (AEfchylus in Agam.), waar Hij het
koor, verblijd over de verovering van TROJE,
aldus laat spreken:
Boek - pag. 451
Dat is:
En hier en daar hing hoog verheven
Een lamp gevuld met zuivere zalf,
Die haar schijnsel van zich gaf.
Nog een voorbeeld van de verlichting door fakkels en
lichten ter verering van grote personen, om aan te
wijzen hoezeer door een dergelijk eerbetoon de roem van de
Olympisch overwinnaars werd vergroot, zullen wij hier
ter sprake brengen, te weten, hetgeen Faber ter plaatse,
eerder genoemd, in de marge uit Cedrinus (Cedrinus Comp. Hift. 345.) betreffende Keizer
HERACLIUS aanhaalt. Zo spreekt Faber:
Cedrinus verhaalt dat het volk, olijftakken en fakkels
dragend, Heraclius, die Constantinopel binnentrad,
tegelijk met Prins Constantijn en de patriarch
Sergius, tegemoet is gelopen.