Boek - pag. 288
ELFDE HOOFDSTUK.
Het alles-gevecht of alles-strijd, wat het was. Was samengesteld uit het vuistgevecht en de worsteling. Wanneer het in gebruik is gekomen. Of het rollende gevecht daarvan te onderscheiden is. Verscheidene dingen die hiertoe behoren. Antaeus, zeer ervaren in het zich met de tegenworstelaar te vervlechten en te ontwikkelen. Dit spel zeer befaamd, en zelfs door edelen beoefend. Ook door de meest welgeboren dochters van Sparta. Doch was bij sommigen in verachting en verboden. Worsteling op de vloer.
§. I.
Nu volgt dat strijdspel, hetwelk de Grieken (Suidas in voce) alles-gevecht noemen. Het woord is samengesteld uit alles, en kracht: het betekent derhalve een strijdgevecht met alle macht. Het werd ook alles-strijd geheten, wederom van alles, en strijd: derhalve zoveel zeggende als alles-strijd. De strijders hiervan werden alles-gevechters of alles-gevechtigen en alles-strijders, dat is, strijders met alle kracht, alles-strijd-strijders, genoemd. Scaliger geeft er deze beschrijving van (Scaliger loc. cit.): Het kwam dichtbij het vuistgevecht: want zij probeerden het met de kracht van vuisten en alle andere ledematen, zij misbruikten zelfs de hielen, zelfs de knieën, zelfs de tanden. Vandaar de naam enzovoort. Dat is: nabij het vuistgevecht kwam de
Boek - pag. 289
alles-gevechter: want die beproefden het met vuisten, en alle ledematen: ook met de hielen, ook met de knieën, ook met de tanden. Vandaar de naam enzovoort, te weten de naam van strijd met alle macht, en alles-strijd, dat is, met het hele lichaam, of met alle diens leden.
§. II.
Dit spel was samengesteld uit vuistgevecht, en uit de worsteling. Dit blijkt klaar genoeg uit het gezegde (Aristoteles Rhet. lib. 1. cap. 5) van Aristoteles: De oefenstrijd, 's lichaams vermogen, wordt samengesteld uit grootte, en sterkte, en snelheid; want die snel is, is ook sterk. Die de benen zo wat wel kan uitwerpen, en ze snel en ver bewegen, is een loper: die drukken kan, en houden, een worstelaar: doch die met de slag aandrijven kan, een vuistvechter: die met beide (te weten worsteling en vuistgevecht) een alles-gevechter, een alle machts strijder: doch die met allen terecht kan komen, is een strijder van vijf spelen. Ook blijkt dit zonneklaar uit Plutarchus, wanneer (Plutarchus Sympof. lib. 2. cap. 4) Hij aldus spreekt: te kennen gevende, dat het alles-gevecht uit het vuistgevecht en worsteling vermengd is. Dit spel, ontstaan uit de vermenging van twee die eerder waren, is later in gebruik gekomen. De bepaalde tijd, omtrent welke het in het Olympia-perk ingevoerd is, wijst ons ook Pausanias aan, als Hij zegt, dat het (Pausanias lib. 5. Struchius . §. 17) ingesteld is op de achtste Olympiade, nadat ingesteld was de ren met volwassen paarden. Dewijl nu die ingevoerd is op de 25ste, zo moet dit ingevoerd zijn omtrent de 32ste Olympiade.
Boek - pag. 290
§. III.
Mercurialis nu heeft het onderscheiden, en gemaakt (Mercurialis de Art. Gymn. lib. 2. cap. 8) van tweederlei slag, te weten een, dat samengesteld was uit de worsteling en het vuistgevecht, en een ander, hetwelk Hij het rollende noemt. Echter denkt Salmasius, dat Hij bedrogen is door woorden van Plutarchus, die even voor de thans bijgebrachte te vinden zijn; alwaar Hij zegt enzovoort. Maar de worstelstrijd en het alles-gevecht was meest bezig omtrent verwikkelingen, verknopingen; daar dan bijgevoegd de andere, dat het alles-gevecht uit worstelstrijd en vuistgevecht bestond, gelegenheid hebbe genomen, om het ene tot twee te maken. Salmasius stelt dan vast, dat er maar één alles-gevecht was, te weten dat uit het vuistgevecht en worsteling bestond, en hetzelfde werd met het rollende. Van dezelfde gedachte is ook meergenoemde Faber, zeggende: (Faber lib. 1. cap. 10. in marg.) alwaar Hij (te weten Mercurialis) tweederlei alles-gevecht stelt, namelijk een uit worsteling en vuistvechten samengesmolten, het ander het rollende. Maar ik meen, dat dit een en hetzelfde is.
§. IV.
Ons dunkt dan, dat dit spel, als het in alle voegen naar behoren geschiedde, aldus toeging. Eerst kwamen deze kampers tegen elkaar, en namen stand, en brachten alle leden in zulke postuur, dat ze beveiligd waren, zoveel mogelijk, om de aanvallen te mijden, en tegelijk vaardig, om slagen te geven, gelijk Gellius zegt. (A. Gallius Noct. Att.) 2. Daarna sloegen ze naar elkaar met vuisten, als vuistvechters, doch zo dat de vingeren niet geheel maar half toe waren geknepen, en zonder die moordwapens, die op zijn plaats onder de naam van vuistijzers beschreven zijn. 3. Mettertijd zochten ze elkaar te vatten, te draaien en
Boek - pag. 291
te slingeren, om ter aarde te werpen. En dan 4. zich op de aarde zo door elkaar te slingeren, en zozeer de leden onder elkaar te vlechten, als het mogelijk was, en op verscheidene wijzen door elkaar te rollen, en dan zich wederom te ontvlechten, naar vereiste van zaken. Dit ging zo kunstig toe, dat het alle verwondering te boven ging. Deze dingen werden genoemd verknopingen, rollingen, wentelingen op de grond, enzovoort. Zie Salmasius. (Salmafius loc. cit.) En eindelijk 5. elkaar met vuisten, knieën, voeten te slaan, stoten, te bijten, enzovoort.
§. V.
In de kunst van zich kunstig met de tegenworstelaar te vervlechten, en zich ter gelegener tijd te ontwikkelen, was vanouds ANTAEUS, met wie HERCULES het te doen had, zeer ervaren, en daarvandaan zeer beroemd: dies Solinus van Hem zegt: (Solinus cap. 24.) welke (ANTAEUS) best wetende op de aarde, als van de aarde geteeld, zich in te vlechten, en wederom los te maken, aldaar van Hercules overwonnen is. Dat is: welke (ANTAEUS) het best wetende zich op de grond in klemmen te werken en eruit los te komen, alsof hij door zijn moeder de aarde was gebaard, werd op diezelfde grond door Hercules verslagen. HERCULES echter overwon en doodde Hem. Maar hoe was dat mogelijk, mag iemand vragen, daar Hij het best wist in en uit te wikkelen, en daar de dichters vertellen (hetwelk Solinus hier ook niet vergeet te melden) dat Hij van de aarde geteeld, door het aanraken van deze zijne Moeder nieuwe krachten verkreeg? Het antwoord is; door Hem omhoog te houden, de bijstand zijner Moeder te verhinderen, en toen Hem voorts dood te drukken. Zie hierover de toespelingen van Statius, (Statius Theb. lib. 6. 882. & c.) Lucanus, (Lucanus lib. 4. vs. 636.) Juvenalis, (Juvenalis Stat. 3. vs. 88. 89.) Seneca, (Seneca in Herc. Oetaeo. Act. 1. vs. 24.) en anderen. Omdat Hij de kortste is, mag Juvenalis alleen hier zich horen laten:
Boek - pag. 292
evenaart de nekken (Juvenalis Stat. 3. vs. 88. 89)
van Hercules, die Antaeus ver van de aarde houdt.
Dat is:
Zo groot als Herc'les zelfs in alle die gebaren
Waarin Hij stond en hield Antaeus van der aarden.
Die echter ook een grote reus was, als Mela zelfs (Pomp. Mela lib. 1. cap. 5.) uit zijn schild, dat te TANGER bewaard placht te worden, bewijst, en tevens zo wreed, dat Hij alle vreemdelingen doodde, uit welker hoofdschedels Hij voor NEPTUNUS een tempel gebouwd zou hebben.
§. VI.
Dit spel werd zo befaamd, als enig ander: want het kreeg luister zelfs daaruit, buiten twijfel, dat HERCULES het gestreden had: dies begaven zich voorts (Mercurialis lib. 2. cap. 11.) de edelen en groten tot de hantering dezes, als blijkt uit der Atheners vorst PHRYNON, die voor een zeer beroemd alles-gevechter doorging; welken echter PYTTACUS van Mytilene, een touw onder zijn schild verborgen hebbende, zo verstrikte, dat Hij Hem overwon. Ook droeg van deze kunst AUTOLYCUS zulk een grote naam, dat Hem ter ere in het PRYTANEUM te Athene een pronkbeeld opgericht werd. Hiervandaan hanteerden ook dit spel te SPARTA de welgeborenste dochters, gelijk wij voor dezen uit Propertius (Propertius lib. 3. eleg. 13.) met dit vers bewezen hebben:
En de bestoven vrouw staat aan de uiterste eindstrepen,
En verdraagt de wonden van het harde alles-gevecht.
Dat is:
Een Vrouw met stof begruist staat bij de laatste meten,
Krijgt wonden uit het spel alles-gevecht geheten.
Het staan bij de laatste meten ziet op de renloop, doch
Boek - pag. 293
het tweede vers op het Spel, waar wij in dit hoofdstuk van handelen, gelijk dit de naam alles-gevecht zelfs aanwijst. Echter was tevens ook dit spel bij sommigen in verachting, te weten bij degenen, die ook het wrede vuistgevecht verwierpen. Dit deden doorgaans de Griekse wijzen, ALEXANDER de Grote, ja LYCURGUS had de openbare oefening daarvan verboden, onder anderen wederom daarom, wijl de overwonnene, als Hij niet langer weerstand bieden konde, teken geven, en zijn nederlaag belijden moest, hetwelk te leren doen, was het volk de grootmoedige dapperheid, zo nodig ten oorlog, te ontwennen. En zulke belijdenis was hier nodig omdat uit de val of onderligging van iemand zijn verlies niet bleek, dewijl hij onderliggende best zijn partij konde afmatten, op velerlei wijze beschadigen, overwinnen en de belijdenis afpersen.
§. VII.
De schildering van de worstelende en vallende alles-gevechters geeft Hieron. Mercurialis op, wordende pag. 147 gevonden, met het onderschrift HET ROLLENDE ALLES-GEVECHT.
§. VIII.
Buiten twijfel was dit hetzelfde met de worsteling op de vloer, van hetwelke ook Antyllus bij Oribasius gewaagt: (Oribasius 6. Collect. cap. 27.) verscheiden echter van die, welke bij Hippocrates (Hippocrates de diaet.) alindeesios, genoemd wordt, in welke een, (Cael. Aurelianus lib. 2. de Diaet.) of twee, of meer, zonder strijd of inwikkeling, maar op de blote vloer henen rolden. Van Galenus werd (Galenus lib. 2. de tuend: valetud.) dit onder de snelle bewegingen gerekend.