Boek - pag. 75
ZESDE HOOFDSTUK.
Voorbereiding op de Spelen. Bekwaming van de Olympische Spelers. Oefenscholen van de Grieken en Romeinen, Hun onderdelen, afzonderingen, gemakken en godenbeelden. Mensen die in de Oefenscholen verschenen, van verschillende soort. Hun leermeesters, opzichters en bedienden.
§ I.
Nu zullen we spreken over de VOORBEREIDING op de spelen.
§ II.
Hier komt eerst de bekwaming van de wedstrijdspelers in aanmerking. Vroeger, toen het spel nog ruw en zonder kunde was, gaven ook ongeoefenden zich op en gingen soms met de prijs strijken (P. Faber Agon. boek 3 hfdst. 12), zoals bijvoorbeeld COROEBUS de kok, herders en boeren van het land (Theocritus Eidyll. 4); onder wie AEGON in het bijzonder bekend is, die MILO, omdat hij hem voor sterk aanzag, naar het Olympisch veld bracht; alsook CARYSTIUS, een boerenjongen, die de ploeg voortdreef, maar zijn vader zag dat hij zijn vuist in plaats van een disselboom gebruikte; om het ploegijzer in te slaan, bracht hij hem naar het wedstrijdspel in OLYMPIA, waar hij echter het onderspit zou hebben gedolven (Pausanias boek 6, niet ver van het begin), als zijn vader hem niet had toegeroepen: "Sla, zoon, als bij de ploeg!". Waarop hij zijn vuisten zo liet neerkomen, dat hij tot overwinnaar werd uitgeroepen. Na die zege verzamelde hij nog twee Pythische en acht Nemeïsche en Isthmische kronen. Omwille van zulk
Boek - pag. 76
slecht en ongeoefend volk wordt ook van ALCIBIADES gezegd dat hij de Olympische Spelen verachtte, hoewel hij anders, noch in vaardigheid, noch in sterkte, voor iemand hoefde onder te doen en zonder twijfel meer dan één kroon zou hebben weggedragen.
§ III.
Echter, toen de spelen meer kunde en naam verkregen, moesten de liefhebbers zich doorgaans naar de oefenscholen begeven en zich daar laten onderwijzen, te meer omdat ze rond de speeltijd genoodzaakt waren met een eed te bevestigen dat ze dat tien maanden hadden gedaan, zoals op de betreffende plaats zal worden aangewezen (Isocrates, Over de tweespannen).
§ IV.
De oefenscholen werden gymnasia genoemd, afgeleid van het Griekse woord voor 'zich naakt uitkleden', wat weer komt van het woord voor 'naakt', omdat degenen die zich op deze plaatsen oefenden, zich ofwel geheel of ten minste voor een gedeelte moesten ontkleden. Echter, omdat het ontkleden gebeurde om zich te oefenen, is het zo dat naderhand het woord voor 'zich naakt uitkleden' ook de betekenis van 'oefenen' in de wedstrijdspelen, ja zelfs van 'oefenen' in het algemeen, heeft aangenomen. Zo zegt Isocrates: 'oefent u in vrijwillige inspanningen'. Dus ook 'het lichaam oefenen' en 'de ziel oefenen'. En Aristoteles spreekt van 'degenen die door oefening bedrevenheid hebben verkregen in de krijgshandelingen'. In het tweede boek der Makkabeeën 10:15 wordt ook dit woord gebruikt, wanneer van Gorgias en de Idumeërs gezegd wordt dat zij met hun krijgsvolk de Joden oefenden. In het Nieuwe Testament wordt het woord voor 'oefenen' eenmaal gebruikt, zonder twijfel als ontlening aan de wedstrijdspelen. Paulus zegt: de lichamelijke oefening
Boek - pag. 77
is tot weinig nut (1 Timoteüs 4:8). Zo gebruikt hij driemaal het woord voor 'oefenen' in diezelfde zinspeling. 'Oefen uzelf' tot godzaligheid (1 Timoteüs 4:7). 'Die door de gewoonte de zintuigen geoefend hebben' (Hebreeën 5:14). De kastijding … geeft een vreedzame vrucht van gerechtigheid aan degenen die door haar geoefend zijn (Hebreeën 12:11). Eenmaal gebruikt Petrus het voor een oefening in het kwade: 'het hart geoefend hebbend in hebzucht' (2 Petrus 2:14). En de oefening zelf werd gymnasia genoemd, de beoefenaar gymnos en gymnikos, en de oefenplaats of school gymnasion: welke door Galenus beschreven wordt als een openbare plaats, gebouwd in een afgezonderd deel van de stad, waarin men werd gezalfd, gewreven, worstelde, met de schijf wierp, of dergelijke dingen deed (Galenus, Over het behoud van de gezondheid, boek 2, hoofdstuk 2). De voornaamste gymnasia of oefenscholen waren dus openbaar, voor algemeen gebruik, hoewel er ook particuliere waren, maar die zullen wij verder stilzwijgend voorbijgaan, omdat wij alleen de openbare waardig achten om onze blik op te richten en ze aandachtig te beschouwen.
§ V.
Een dergelijk gymnasium, of oefenschool, was er eertijds in ELIS, zodat de wedstrijdspelers er zich vooraf in konden oefenen en bekwamen, om zich te zijner tijd op het Olympisch veld met eer te vertonen. Pausanias noemt het het OUDE GYMNASIUM, en beschrijft het verder als volgt (Pausanias, boek 6): binnen de ringmuur zijn in een hele omloop essen geplant: die omheining (dat is, wat binnen de bomen ligt en een ruime wandelplaats rondom veroorzaakt) wordt xystus genoemd, omdat, naar men zegt, HERCULES, de zoon van AMPHITRYON,
Boek - pag. 78
dagelijks, om aan het werk gewend te raken, alle woekering die op de plaats opschoot, verwijderde (want het schijnt te komen van de Griekse woorden voor 'schaven' en 'scheren', waarvan ook 'afschrapen', 'kaal maken', 'glad maken' enzovoort afgeleid zijn). Er is nog een ander looppark, dat de inwoners 'het Heilige' noemen; en nog een ander, waarin de hardlopers en degenen die zich voor de vijfkamp bekwaamden, rennen. Er is ook een plaats in het gymnasium die men plethrium noemt; het plein is een 'bunder' groot; waarin de spelmeesters op bepaalde tijden, en in bepaalde soorten spelen, de wedstrijdspelers door loting laten strijden. Ook zijn er in dat gymnasium altaren van de goden ...... . Er is nog een kleinere omtrek van het gymnasium, binnen de grote gelegen, die men vanwege de vorm 'het vierkante' noemt: dit gebruiken de strijdvechters voor de palaestra (worstelplaats) ...... Ook is er nog een derde omtrek van het gymnasium, genaamd maltho, vanwege de zachtheid van de grond: deze staat open voor de jongelingen gedurende de hele tijd van de spelen ..... In ditzelfde gymnasium hebben de Eliërs hun 'kaalhuis' .... als men van het gymnasium naar de baden gaat, enz. Echter, de Lacedemoniërs hadden ook hun oefenschool, en hebben er mede onder de Grieken in uitgeblonken, zoals overduidelijk uit Martialis kan worden opgemaakt (Martialis, boek 4, epigram 55). Ook de Atheners hadden de hunne: drie worden hen in het bijzonder toegeschreven, te weten de Academie, het Lyceum en het Cynosarges, waarin de onvrijen en onwettigen zich ophielden. Van het eerste en tweede is de naam overgegaan op de hogescholen voor geleerdheid, die academies en lycea werden genoemd: en geen wonder, want de oefenscholen van de Grieken waren zodanig ingericht, dat ook daar de wijsgeren en redenaars hun plaatsen hadden, waar zij zich lieten horen (Diogenes Laërtius, boek 3 & 5). Bovenal is dit waar voor Athene, waar de geleerdheid zich geleken scheen te hebben gevestigd: daarom
Boek - pag. 79
leerde PLATO in de Academie, maar ARISTOTELES in het Lyceum. Ook hadden de Korinthiërs een gymnasium, of oefenschool, bekend onder de naam Kraneion. Ja, ANACHARSIS heeft gezegd dat er bijna geen Griekse stad was die geen gymnasium, of oefenschool, had (Lucianus in Anacharsis).
§ VI.
Echter, naderhand hebben de Romeinen ook de gymnasia, de oefenscholen, van de Grieken overgenomen: want dat zij ze van de Grieken hebben, erkent Cicero, als hij zegt: 'dat de oefenscholen omwille van vermaak en oefening eerst door hen (de Grieken) zijn ingesteld' (Tullius Cicero, Over de Redenaar, 2). Zij waren dus bij de Romeinen al ten tijde van Cicero in gebruik, ja, al lang daarvoor, want ook de beruchte blijspeldichter Plautus, die omstreeks de 145e Olympiade overleed, heeft er melding van gemaakt (Plautus, Bacchides, 3e akte, 3e scène). De Romeinen noemden ze echter meestal palaestrae, of 'worstelperken' (waarbij een voornaam deel voor het geheel wordt genoemd, zoals terstond zal blijken) en bouwden ze veel kunstiger en prachtiger dan de Grieken hadden gedaan, zoals zelfs af te leiden is uit de gebroken overblijfselen van de thermae, of 'warmwaterbaden' (belangrijke onderdelen van de oefenscholen), in het bijzonder die van NERO, die nauwelijks zonder verbazing gezien kunnen worden. Hierover zong Martialis, toen hij Severus vroeg hoe de deugniet Charinus iets goeds had kunnen doen, en zelf antwoordde: (Martialis, boek 7, epigram 33)
Ik zal 't u zeggen, doch met haast:
Een mens zo snood, en zo dwaas
Boek - pag. 80
Als Nero, waar zou men die zoeken?
Maar waar, en in wat wereldshoeken,
Al zocht gij van rijk tot rijk,
Vond gij een bad aan het zijne gelijk?
§ VII.
Laten we nu de onderdelen van de gymnasia of oefenscholen wat nauwkeuriger beschouwen, en dan hun indeling overwegen. Deze worden nu op tien geschat, te weten:
I. De zuilengangen, dat zijn de galerijen, vol ruime zetels en zitplaatsen, waarop de filosofen, redenaars en andere hogeschoolleraren zich vertoonden, doceerden of twistgesprekken voerden.
II. Het efebeum, waar de efeben, de aankomende jongelingen, zich oefenden; waar ook degenen bijeenkwamen en weddenschappen over de prijzen en soorten oefenspelen aangingen, die met elkaar wilden oefenen en strijden.
III. Het coryceum, anders apodyterium, gymnasterium, spoliarium: de plaats waar men zich ontkleedde als men wilde oefenen of baden.
IV. Het alipterium, anders unctuarium; waar degenen die na het wedstrijdspel of naar de baden zouden gaan, gezalfd en herzalft werden.
V. Het conisterium, waarin de gezalfden met stof bestrooid werden.
VI. De palaestra, eigenlijk zo genoemd; waar men zich oefende in de eigenlijke wedstrijdspelen, hardlopen, worstelen, het vuistgevecht, schijfwerpen, springkunst, aan touwen hangen, het toeknijpen van de vuisten, het optillen van grote gewichten, die halteres genoemd werden, het schaduwvechten en de gewapende strijd.
VII. Het sphaeristerium; waarin ook velerlei oefeningen, maar in het bijzonder met de bal, werden gedaan.
Boek - pag. 81
VIII. De wegen tussen de galerijen en muren, en het gehele plein om het peristylium. Deze dienden om de galerijen licht te verschaffen en gelegenheid te bieden om te wandelen en voor andere oefeningen die moeilijk in dik zand of in de xystus verricht konden worden. Men zegt dat hier in het bijzonder de loopoefening plaatsvond, zowel de gewone ren, als de dubbele ren, en de andere soort die de lange ren (waarover later meer) genoemd werd; en ook dat daar de sprongen en schijfworpen, enz. plaatsvonden.
IX. Xysti en xysta, overdekte galerijen; waar de wedstrijdsvechters 's winters en 's zomers, bij slecht weer, zich oefenden; daarnaast open wandelgangen, waarin ze 's winters bij zacht weer uit de galerijen kwamen, en 's zomers bijna altijd oefenden en wandelden; welke de Grieken 'zijpaden' noemden.
X. Het bad, om er zich in te baden.
Hier voegt Mercurialis echter nog aan toe: (Mercurialis, boek I, hfst. 10)
XI. Bij het stadion, dat is, de loopbaan.
§ VIII.
Er waren nog enige andere afzonderingen en gemakken: maar deze kunnen we, met de nu beschreven tien voornaamste onderdelen, het best begrijpen als we de plattegrond van de oefenschool, zowel de vierkante als de langwerpige, uit Mercurialis en vervolgens uit Vitruvius, met de nadere verklaring via letters, voor ogen nemen (Mercurialis, boek I, hfst. 6).
De lettermerken.
A. Een vierkant en langwerpig plein binnen de pilaren in de oefenschool.
B. Drie enkele galerijen.
Boek - pag. 82
C. De vierde galerij, op het zuiden, en is dubbel.
D. De ruime exedra's, waarop de filosofen en oratoren redeneerden.
E. Het efebeum, dat is, een exedra, een derde langer dan breed.
F. Het coryceum, kleedkamer aan de rechterzijde.
G. Het conisterium; de plaats waar men met stof bestrooid werd.
H. Het koude bad, in de hoek van de galerij.
I. Het elaeothesium, de zalfplaats, aan de linkerzijde van het efebeum.
K. De verkoelingsruimte.
L. De weg naar het propnigeum, dat Vitruvius het praefurnium, de stookruimte, noemt.
M. Propnigeum.
N. De overwelfde zweetruimte, tegenover de verkoelingsruimte gelegen, met
O. Aan de ene zijde het laconicum, dat is, de Lacedemonische stookruimte.
P. Aan de andere, het warme bad.
Q. De uitgang uit het peristylium.
R. De eerste galerij buiten de palaestra.
S. De tweede galerij, op het noorden gericht, dubbel, breed en lang zijnde.
T. De derde enkele galerij; zo gemaakt, dat ze had:
U. Randen langs de wanden.
X. Randen langs de pilaren.
Z. Een hol midden.
a. Open wandelgangen naast de xystus en de dubbele galerij, die door de Latijnen xysta en door de Grieken paradromides (zijpaden) werden genoemd.
b. Bossen of plantages.
c. Standplaatsen voor beeldhouwwerk.
Boek - pag. 83
d. Het stadion, zo vormgegeven dat een zeer groot aantal mensen de wedstrijdspelers zonder gedrang kon aanschouwen.
e. Plaatsen die, hoewel niet door Vitruvius vermeld, echter in de palaestra aanwezig waren: plaats voor het hout, voor het water, voor de vaten, privaten, kamertjes voor de dienaars, en dergelijke.
§ IX.
De oefenscholen werden ook opgesierd met enige godenbeelden, te weten het beeld van HERCULES, omdat hij een zeer voornaam insteller en beoefenaar van de Olympische Spelen was geweest; daarenboven het beeld van MERCURIUS, die door Pindarus 'de wedstrijder' wordt genoemd, en die vooral niet minder eer ontving dan HERCULES. Maar over deze dingen kan men een breder vertoog bij Faber vinden (Faber, Agonistica, boek 1, hfst. 16, 17).
§ X.
In de oefenscholen vertoonde zich doorgaans een uitermate groot aantal mensen, die ook van verschillende professie waren en verschillende doelen hadden.
Het eerste slag dat zich daar vertoonde, waren de filosofen, oratoren, dichters, om hun geleerdheid en kunst in de zuilengangen (waarover hierboven) te tonen.
Het tweede: jongelingen, maar wel vrije burgers, die er heengingen om de manieren en wijzen van oefening gade te slaan, om daarna bekwamer te zijn voor de daadwerkelijke oefening zelf.
Het derde: de wedstrijdspelers, of degenen die geoefend werden om bekwaam te worden voor de openbare en gewijde spelen.
Het vierde: degenen die zich in de wedstrijdspelen oefenden om zich voor de krijgshandel te bekwamen, of ook wel om gezondheidsredenen; tot welke laatsten degenen
Boek - pag. 84
behoorden die slechts kwamen om zich te laten baden, zalven of wrijven.
Het vijfde: de toeschouwers, in zulk een groot aantal, dat er menigmaal grote twist en rumoer onder ontstond (Galenus, Methode, 10), naar het getuigenis van Galenus en Seneca (Seneca, Brief 56).
Het zesde: de meesters en dienaars van de oefeningen.
§ XI.
Onder de leermeesters is van oudsher een zekere PYRRHUS zeer beroemd geweest, die misschien ook de uitvinder is geweest van de gewapende dans die de 'pyrrhiche' wordt genoemd; over deze PYRRHUS heeft ook Seneca gesproken (Seneca, Over de woede, boek 2, hoofdstuk 14), hem 'de grootste leermeester van de gymnastiekwedstrijd' noemende, de 'allervermaardste leermeester van het oefenspel', en hem prijzend dat hij zijn leerlingen gebood niet boos te worden. Daarenboven maakt Plato melding van twee oefenmeesters die in Athene zeer beroemd waren, namelijk XANTHIAS en EVADORUS (Plato in Meno). Ook vindt men melding van een zekere ICCUS TARENTINUS, en een zekere DIOTIMUS, die als grote meesters hebben uitgeblonken. Zie Mercurialis (Mercurialis, De gymnastische kunst, boek I, hfst. 12) en Faber (P. Faber, Agonistica, boek I, hfst. 15).
§ XII.
Laten we het echter met wat meer onderscheid hebben over de opzichters en bedienden van de oefenschool.
De eerste plaats bekleedde de gymnasiarch; wiens taak het was op de gehele oefenschool toezicht te houden en alles te besturen. Plautus noemde hem de 'opzichter van het gymnasium'. Van hem is de naam ontleend wanneer de opzichters van letterkundige scholen gymnasiarchen worden genoemd.
De tweede de xystarch, die over de xysti, de loopbanen, en in het algemeen over alle oefeningen het bewind had: zoals een zekere DEMETRIUS HERMAPOLITA geweest is.
De derde de gymnastes, ook wel progymnastes
Boek - pag. 85
genoemd, en door Seneca, zo het schijnt, protogymnasius (Seneca, Brief 83): die in het bijzonder op de oefeningen lette, en, als kundige in de geneeskunde, daarvan de maat bepaalde. Deze had onder zich:
4. De paedotriba, hoewel sommigen menen dat deze dezelfde is als de vorige. Anderen houden hem voor de leermeester van de worstelaars: die misschien ook 'overste der worstelaars' of 'wachthouder van het worstelperk' werd genoemd. Edog deze kunnen ook onderscheiden personen geweest zijn.
5. De aliptes en aliptae, de zalfmeester en zijn dienaars, de zalvers.
6. De wrijvers, die met doeken en roskammen het wrijven verrichtten.
7. De herzalvers, die na gedane oefening de beoefenaars zalfden.
8. De sphaeristicus, die over het balspel ging.
9. De deurwachters.
10. De ovenstokers.
11. De mediastini, knechten die de vloer veegden en in orde brachten, en andere diensten verrichtten.
12. De pilicrepi, die met gepikte ballen ervoor zorgden dat het vuur van de badstoven brandend bleef; hoewel anderen onder hen balspelers of kaatsers verstaan. Anderen lezen pedicrepi, dat is, 'luizenknippers'; maar dat is naar onze mening ongerijmd.
13. De alipili, die de haren van het lichaam uittrokken.
14. Er waren ook lieden die koek en noten (om in de taal van onze tijd te spreken) verkochten, zoals uit Seneca blijkt, die hen 'koekenbakkers' noemt, en ook melding maakt van 'worstmakers' en 'banketbakkers' (Seneca, Brief 56).
Boek - pag. 86
Het veroorzaken van wonden en verminking van de ledematen, maakte ook dat er wondhealers, hoewel slechts slaven, nodig waren.
Over deze en dergelijke zaken kan men een breder vertoog zien bij de genoemde Mercurialis (Mercurialis, op de aangehaalde plaats).