Pagina 93
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Levensstijl en oefeningen ter voorbereiding van de strijdspelers. De Mesting, en waarmee die gebeurde. Onthouding en training. Waking. Onthouding van bijslaap. Arbeid en voortdurende oefening. Schaduwvechten.
§ I.
Om tot de uitvoering van deze, en in het bijzonder de vijf vermaarde hoofdspelen, bekwaam te worden, was er een bijzondere levensstijl, en veelvuldige en zware oefening ten hoogste nodig. Over deze, en wat daartoe behoort, zoveel als voor ons doel dienstig is, zullen we in dit hoofdstuk spreken.
§ II.
De levensstijl was niet eender, noch altijd dezelfde. Maar ten eerste is opmerkenswaardig de weelderige SAGINATIO, mesting, om zulke zware lichamen te verkrijgen, dat ze naar complete lasten en gevaarten geleken ken: ten einde om zo met des te meer gewicht de tegenstander te kunnen verdrukken, en tegen diens aanvallen en bestorming onbeweeglijk vast te staan: want wie zal een complete last bewegen? Deze mesting, om grove zwaarte te verkrijgen, oordelen wij niet algemeen voor alle speloefenaars geweest te zijn, maar alleen voor de PUGILES, vuistvechters, LUCATORES, worstelaars, en degenen, die door onbeweeglijk
Pagina 94
vast te staan de prijs zochten te verkrijgen (*): niet voor degenen, die met een snelle hardloop, vlugge sprongen, luchtige schijfwerping enzovoort uit te blinken probeerden: omdat voor dezen niets schadelijker dan groflijvigheid kon zijn.
§ III.
Dat er nu zo'n SAGINATIO of mesting plaatsvond, geven ons de geschriften van de ouden duidelijk genoeg te kennen, en is zelfs openbaar uit de woorden van Plautus, (Plautus Epid. Aɛt. 1. Sc. 1.) die pugilicè & athleticè valere, en wederom, pancraticè atque athleticè, (Bacchid. Aɛt. 2. Scen. 3.) op de wijze van de vuistvechters en andere strijdspelers wel te varen, voor zich te mesten, en in zwaarte aan te groeien, gezegd heeft. En Athenaeus (Athen. lib. 10. fub initio) spreekt uitgebreider van hun vraatzucht en buikvulling naar de wijze van de mestbeesten: tevens te verstaan gevende, dat onder hen in het vreten uitblonken een THEAGENES THASIUS, MILO CROTONIATA, ASTYDAMAS en TIMOCREON RHODIUS. Hier vandaan is σιλίζειν , SAGINARE, mesten, aan de strijdspeloefenaars bijna eigen gemaakt: want Tertullianus (Tertullian. lib. adverf. Pfychic.) heeft gezegd; saginentur pugiles & pyfɛtae Olympici, illis ambitio corpuris, quibus & vires neceffariae: dat is; laat de Olympische vuistvechters en slagers gemest worden, hen de zucht ter zwaarleedigheid zijn, die grote krachten van node hebben. En Diogenes Laërtius: οἱ δὲ Πυθαγόρην ̓Αλέιπτην τινὰ ζῶτον σιλίσαι ...
(*) Lydius Agon. Sacr cap. 6. zegt; fortes Athletae locum, Quem semel obtinuerant, servabant, nec ullo modo de gradu aut statio- ne se dimoveri patiebantur. Seneca de Tranquill. Vitae lib. 11. cap. 9. zegt sanè tentae curae fuit in gradu constare, ut contenderent caesi cundem obtinere locum &c. Buiten twijfel heeft Paulus die gewoonte op het oog gehad, schrijvende aan de Corinthiërs: Cor 1.; 58 weest standvastig, onbeweeglijk: εδραιοι ἀμετακίνητοι ) Over de samenstelling van die twee woorden zegt Grotius; bis idem dixit, ut ostendat, magnam requiri constantiam in officio facienao. Men zie ook Col. 1: 23. I Cor. 7: 37. Phil. 4: 1.
Pagina 95
τὸν Ἰρόπον τὸς ἀθλητὰς: dat een zekere zalfmaker Pythagoras op die wijze de strijdspelers gemest heeft. En Curtius (Curtius lib. 9. c. 7.) heeft DIOXIPPUS de strijdvechter saginati corporis belluam, (Mercur. l. 1. c. 15.) dat is, het gemeste beest, genoemd. Uitgebreider ver- (Faber l. 3. c. 1. 2. 3.) toon van deze zaken kunnen we bij Mercurialis en Faber vinden.
§ IV.
De mesting nu geschiedde oudtijds met CARICIS, dat is, droge vijgen, noten enzovoort, naar het verhaal van Pli- (Plin. hift. nat. lib. 23. cap. 7.) nius en Oribasius. (Oribaf. lib. 1. cap. 40.) Maar de eerste verhaalt, dat boven- genoemde PYRHAGORAS (niet de wijze Samiër), maar een vermaard zalfmaker of oefenmeester) in plaats daarvan vlees: maar de laatste, dat een zekere GORAS het vlees eten het eerst heeft ingevoerd in de persoon van een Sa- meer, met name EURAMENES, en dat van daar het ge- bruik van vleeseten tot de nakomelingen zou zijn voortgezet. Hoe het ook zij, zeker Mercurialis besluit, dat de vleesconsumptie voor deze mestingen in gebruik geweest is tenminste voor de leeftijd van de beroemde geneesheer Hippocrates, aangezien die er melding van (Hippocr. in Epid. 5. §. 70.) heeft gemaakt met betrekking tot de spelvechter BIANTES. Het vlees nu, dat hun gegeven werd, was soms geitenvlees, ook wel varkensballen, zoals Martialis aan- (Martial. lib. 3. Epigr. 81.) wijst in een schimpvers tegen een zekere Zoilus. Maar gewoon- (Galenus l. 2. Meth.) lijk was het runder- en nog gewoner varkensvlees, omdat dat wegens zijn slijmerige en kleverige hoedanigheid beoordeeld is bij tussenkomst van een goede maag en zware oefening, het allermeest te voeden. An- (P. Caftelanus lib. 2. de carn. &c. c. 5.) deren willen, dat tot de mesting niet het gehele vlees maar in het bijzonder van de achterste beenderen genomen werd: waarvan de spieren door de Grieken κωλήπια en κωλῆνες (T. Bartholinus de morbid. bibl. c. 8.) werden genoemd: en hier vandaan haalt Hofman het woord COLIPHIUM, waarmee het voedsel van de spel- vechters werd aangeduid: hoewel Mercurialis COLIPHIUM
Pagina 96
zegt geweest te zijn een spijs uit kalf- of runden (Hofman Lexic. univ. in voce Colephia) varkensvlees, en daarenboven uit brood en kaas zon- der stremsel, tezamen gemengd, toebereid. Sommigen willen ook, dat COLIPHIUM zijn naam heeft ontvangen van κώλο en ἴφι , (Mercur. l. 1. c. 15.) de sterkte van de ledematen, omdat het de leden versterkte, bij kleine beetjes goed gekauwd en langzaam gegeten zijnde. Hoe het ook zij: het is zeker, (Ph. Pheiff. antiq.) dat COLIPHIUM (Graec. l. 1. cap. 49.) mede tot het voedsel van de strijdspelers behoorde, zoals duidelijk blijkt uit de woorden van Juve- (Juvenal. fatyr. 2. vs. 53.) nalis. --comedunt coliphia pauci dat is: Weinigen zijn het die begeren Op het voedsel van de strijders te teren. Dat is: Weinigen worden strijdspelers. Alsmede uit Martialis. (Martial. lib. 7. epigr. 67.) Cum coliphia sexdecim comedit dat is: Als zij verzwolg zestienmaal Het rauwe onthaal van de speler. Maar Plinius Valerianus (Pl. Valer. de Remed 4. c. 27.) geeft ons ook te verstaan, dat bij het voedsel van de strijdspelers anijs gedaan werd. Omdat nu vanouds maar droge kaas, of liever wrongel, en droge vijgen, en daarna maar het droogste van het vlees zonder enige vochtigheid of saus van de strijdspelers is gegeten, zo is hun voedselgebruik (Hofman. Lex. in Arida faginatio) ξηραλοιφή en ξηροφαγία , arida faginatio, dat is, de droge voeding genoemd. Mercurialis (Mercur. l. c.) laat ook niet na iets te melden van de hoeveelheid van het voedsel, dat de strijdvechters namen, uit Galenus tonende, dat iemand, die twee pond vlees at, maar weinig verzwolg; terwijl van de beruchte MI-...
Pagina 97
...LO, een grote Vraatzuchtige, wordt gezegd, dat hij twintig pond vlees, evenveel broden, en dan nog drie Choas wijn, en op een andere tijd een hele stier verslonden zou hebben: terwijl een andere vuistvechter, HERACLI-DES met name, een vraatzuchtige was van een onverzadigbare buik, en die geen gelijke had. De vraatzucht (Aristot. Polit. l. 8.) van de strijdspelers werd vermeerderd, doordat ze als echte mestvarkens gedwongen werden om veel te e- (Galenus de Valet. lib. 3.) ten, wat ἐδωδὴ πρὸς ἀνάγκην , ἀναγκοφαγία , en βίαιος τροφή , dwang om te eten, genoemd werd. Welke gulzigheid en veelheid in het eten veroorzaakte, dat de strijdspelers met vele en zware ongemakken overvallen werden: omdat, naar de woorden van Aristoteles, (Ariftot de Gen. Anim. lib. 4.) de nature niet genoeg macht heeft, om bij zulke vraatzucht alle delen van het voedsel door het gehele lichaam te verspreiden, en, eenmaal verspreid, gelijkmatig te verdelen. In het eten hielden voorts de strijdspelers, naar Mercurialis' bericht, geen of weinig orde: echter wil Galenus, dat ze niet zo veel voedsel 's morgens als 's avonds namen, omdat naar zijn gevoelen de slaap de beste vertering veroorzaakt. Plinius echter (Plinius Nat. Hift. lib. 11. cap. 52.) strijdt hiertegen, stellende, dat de strijdvechters meer door wandeling, dan door slaap, het voedsel hebben proberen te verteren, omdat de slaap wel dik, maar niet tevens sterk zou maken.
§ V.
Tot de levensstijl behoorde voorts van de strijdspeler ABSTINENTIA, onthouding, (*) PARCIMONIA, spaarzaamheid, DURITIA, gehardheid.
(*) Paulus zegt, 1 Cor. 9: 25.πᾶς ὁ ἀγωνιζόμενος πάντα ἐγκρατεύεται ̇ een ieder die (om de prijs) strijdt, onthoudt zich in alles. Vostius zegt: respicit ad morem athletarum, qui certa viɛtus rati- one utebantur, & corpus variis exercitiis ad certamen praeparabant.
Pagina 98
§ VI.
Want of ze wel als mestvarkens gevoed werden, zoals gebleken is, zo had zelfs hierin een onthouding en strikte training plaats; aangezien het schijnt, (Faber Agonift. lib. 3. c. 3.) dat hen bij zekere tijden geboden is zich van veel eten te onthouden: en het was een noodwendige onthouding 's middags niet van COLIPHIUM, en 's avonds, behalve dat, droog gebraden vlees zonder alle smaakgevende saus te gebruiken, en dus maar van het eenvoudigste voedsel te leven, en bijna alle verandering te ver- (Plutarch. Symp. lib. 4. probl. 4.) mijden, opdat ik zo Plutarchus navolg. Jacobus Lydius (J. Lydius Agon. Sacr. c. 5.) schijnt het ons ook niet kwalijk te hebben begrepen, als hij oordeelt, dat de strijdspelers wel dik gemest werden zolang, totdat zij tot hun groflijvigheid en zwaarte gekomen waren, maar daarna het bevel ontvingen van onthouding, soberheid, ja zelfs om te vasten: waar van...
Zo zei Epiɛtetus lib. 3. cap. 15. ;Μέλει σοι Ὀλύμπια νικῆσαι Δεῖ & c. Dat is: wilt gij in de Olympische spelen overwinnen? dan moet gij de orde wel in acht nemen, eten zoveel als nodig is, u onthouden van banketten, het lichaam ook tegen uw wil oefenen, en dat op de van tevoren bepaalde uren, in hitte en koude: dan moet gij geen koud water drinken, soms ook zelfs geen wijn: en gij moet u aan een vleeshouwer, een slager, als aan uw geneesheer overgeven. Sommige uitleggers menen, dat Paulus door de ἐγκράτεια niet de matigheid in spijs en drank, maar de onthouding van het vrouwengebruik bedoelt, zoals de onzen ἐγκρατής door kuis overzetten Tit. 1: 8. En men denkt, dat ἐγκράτεια zulks zeggen wil Hand. 24: 25. Gal. 5: 22. 2 Petr. 1: 6. Zo έγκρα τένεσθαι 1 Cor. 7: 9. Maar omdat Paulus in de eerstgenoemde plaats het woord πάντα alles daaraan toevoegt, denken wij, dat hij het oog heeft op alle dingen, waarvan de strijder zich moet onthouden, zoals brasserij, dronkenschap, ontuchtigheid, wellust, enzovoort. Zo verstaat het ook Chryfoftomus Homil. 23. in Corinth. Paulus wil leren, dat de christenen zich vooral van alles zulks moesten onthouden. Zie Luc. 21: 34. Rom. 13:13.
Pagina 99
...daan ook Chryfoftomus Νητεία (Chryfoftomus homil. 1. de jejunio), het vasten het γυμνάσιον van de oefening van de strijdspelers heeft genoemd. Daarnaast is het, volgens onze in §. II. voorgestelde gissing, te denken, dat de onthouding en strikte soberheid, ja het vasten zelfs, plaatsgevonden hebben bij degenen, die niet stijfstaan, noch met hun zwaarte drukken, maar met een vlugge loop, of luchtige sprongen enzovoort het oog van de aan- schouwers vermaak zouden aandoen. Hoe het ook zij, zoals omtrent de speelstrijders gulzigheid, vraatzuchtige mesting en onmatigheid plaats had, zo had er ook omtrent plaats strenge onthouding, soberheid, en het kwellende vasten.
§ VII.
Maar ook vonden daar plaats de VIGILIAE wakkerheid of waken. Immers Vader Chryfoftomus (Chryfoftomus hom. ad. pop. Ant.) geeft dit te kennen. Want of de strijdspelers wel als mestvarkens, in het bijzonder in het avondmaal, verzwolgen, en daarop, als dik opgevulde zeugen, gingen liggen, slaapen, ronken; zo is het te denken, dat, zoals dezen nu hun vereiste zwaarte verkregen hebbende, de mesting een einde nam (te meer, omdat, naar Galenus' zeggen, (Galen. libr. de morb. temp.) zulks leven niet langer dan maar vijf jaren zou hebben kunnen duren) alzo ook het snurken en slapen een einde heeft genomen, en plaats gemaakt voor het verdrietelijke en pijnlijke waken. Dan voorts mag men het waken ook eigen maken aan degenen die vlugge leden nodig hadden, te weten de lopers, springers enzovoort. Want het waken, in het bijzonder als het met onthouding en vasten gepaard ging, kon hen voor logge grofheid bewaren.
§ VIII.
Daar werd ook gevonden CASTITAS, tenminste onthouding van de bijslaap. Daarom getuigt de vermaarde Plato, (Plato de legib. l. 8.) dat ASTYLUS, DIOPOMPUS, CRYS- SO, ICCUS de Tarentijn zich van de bijslaap zuiver be-...
Pagina 100
...waart hebben. Van de onthouding hiervan, getuigt ook Galenus, (Galenus de loc. affeɛt l.6.) en na hem Bafilius Magnus, (Bafilius Magnus homil. 52) schrijvende dat de Paedotriben, oefenmeesters, overwegende, dat door de bijslaap het lichaam zwakker, en tot noodzakelijke verrich- tingen traag en krachteloos gemaakt werd, een wet van onthouding hebben gegeven, die de lichamen van de jongelingen van de wellusten zuiver zou bewaren, en niet toelaten aan de spelvechters, dat deze schone vrouwen zelfs maar mochten aankijken. Hiermee stemt ook overeen het gezegde van Chryfologus: (Chryfologus serm. 119.) in deze aarde strijdt, zoals zij die be- geren te overwinnen, zich onthouden ... van alle onreinheid, met zodanige kuisheid, dat ze ook zelfs geen eigen huwelijk zoeken, en niet durven hopen te zullen overwinnen, tenzij ze hun lichaam kuis en rein bewaard hebben. Dat de strijd- spelers zich van de bijslaap moesten onthouden, getuigt ook Martialis, (Martial. lib. 11. Epigr. 48) schertsend met een ze- kere Blattara; en Horatius, (Horat. art. poët. vs. 412--414.) zeggende: Qui studet optatam cursu contingere metam, Multa tulit fecitque puer, fudavit & alfit, Abstinuit Venere & vino - - dat is: Wie met een snelle loop jaagt naar de gewenste meet, Heeft veel verdragen, hij moest zwoegen en zweten, En zich onthouden van de vrouwen en de wijn. Om deze reden was het ook, dat EUBATES zich aan (Aelianus Var. Hift. l. 10. c. 2.) LAIS verbond, maar onder voorwaarde, van het huwelijk niet na het gedane strijdspel te voltrekken, zo- als AElianus zegt, die ook getuigt, hoe nauwkeurig (Idem l. 11. c. 3.) de eerder genoemde ICCUS zich gedragen heeft omtrent de voedselwet, en de onthouding van de bijslaap gedurende heel zijn leven. Ja, Mercurialis getuigt, dat de...
Pagina 101
...strijdspelers, ten einde de lust tot bijslaap te verdoven, zich met koud water baadden; zoals ze ook gezegd (Plinius N. H. lib. 34. cap. 18.) worden, om nachtelijke verontreinigingen te verhinderen, platen lood op hun lendenen en nieren gelegd te (Galenus de valet. lib. 6.) hebben; waarvan Johannes Cassianus (Caffian. lib. 6. c. 7.) ons dit be- richt nagelaten heeft: de strijdspelers hebben zich tot zoverre van de verontreiniging door bijslaap zuiver bewaard, (Scheffer. ad AElian. l. 10. c. 2.) dat ze, als zij zich voorbereidden op de strijdspelen, opdat ze niet misschien, bij de droom door het nachtbedrog bedrogen zijnde, de krachten zouden komen te verliezen, een lange tijd met uitgezochte loodplaten de plaats van de nieren hebben bedekt, ten einde zij, doordat het koude metaal omtrent de teeldelen was gevoegd, machtig mochten zijn de onkuise vochten te bedwingen. Galenus heeft het echter als een misvatting gere- kend, dat de strijdspelers zich geheel van de bijslaap zouden onthouden, omdat de meeste lichamen door het matig gebruik hiervan voor logge luiheid zouden hebben kunnen bewaard worden, waartoe ze anders noodzakelijk moesten vervallen. Hiervan uit willen sommigen, dat de strijdspelers; uitgezonderd misschien deze of gene, zich niet altijd van een matige bijslaap hebben ont- houden: nee, maar die gebruikt om logge leden te ver- (Plinius Nat. Hift. l. 28. c. 6.) kwikken, en de stem, van helder in dof ontaard, te verhel- pen: maar dat ze zich er echter allemaal van onthouden heb- ben, ten strengste gedurende de speeltijden, naar Euftathius' verklaring. Na de voltooide spelstrijd schijnen ook enige wellustigen de teugels volledig te hebben laten vieren: tot welk ontuchtig gerief ook borde- len bij de oefenscholen en strijdplaatsen schijnen geweest te zijn. Het is tenminste zeker, dat tot zodani- ge hoerenwinkels gediend hebben de cellen onder de omtrek van de CIRCUS MAXIMUS, en andere schouwburgen. Bij de strijdspelers was dan eigenlijk een strikte onthouding van bijslaap voor een zekere...
Pagina 102
...tijd, te weten tegen de openbare spelen, en gedurende dezelve te vinden, terwijl anderszins geen kleine ontucht van die mensen bedreven werd, zoals uit het betoog (P. Faber Agonift. lib. 3. c. 4.) van Petr. Faber genoegzaam blijkt.
§ IX.
Veelvuldig was ook de arbeid en voortdurend de oefeninge van de strijdspelers: want arbeid was het van spijs, (Idem ibidem cap. 5.) drank, bijslaap, enzovoort zich zo strikt te onthouden: en daarnaast was het niet anders dan een zwoegende arbeid zich zo gedurig te oefenen met slaan, worstelen, in stof en zand te draven, en wat er meer toe behoorde ten ernstigste te verrichten. Voortdurend, herhaal ik, dat is, in op- zicht van sommigen vooral hun hele levenstijd, voor anderen tenminste enige maanden, en de dertig oefendagen, waarin de voorspelen gehouden werden (*), ten einde de strijdspelers te bekwamer in het openbaar mochten verschijnen. En hoewel de dagelijkse arbeid, en on- ophoudelijke oefening tot voorwerp had de handtering van alle of van sommige oefenspelers, zo was ze echter ook daarin gelegen, dat de strijdspelen met armen en benen zonder tegenpartij tegen de schaduw vochten: welk gevecht σκιαμαχία , umbratilis pugna, het schaduwgevecht, genoemd wordt. Hiervan heeft Plato σκιαμαχέιν (Plato in Apol. Antyllus. Oribafius. Mercurial.) , tegen de schaduw vechten gezegd van degenen, die zonder tegenstrever streden. Maar zij werden ook gezegd tegen de schaduw te vechten, wanneer...
(*) Deze voorspelen waren onbloedig. Mogelijk ziet daar Paulus op Hebr. 12:4. gij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde. Mogelijk kan hier enigszins tot opheldering dienen, wat Josephus schrijft over het krijgsbedrijf van de Ro- meinen Joodse Oorl. Boek. 3. Hoofdst. 6. iemant ziende hun spie- gel-vechten en oefening, zoude dezelve met regt mogen noemen een gevecht zonder bloed, ende hunnen strijden eene oefeninge met bloet. Ofte; een onbloedig gevecht, en eene bloedige oefeninge.
Pagina 103
...zij streden tegen een zuil, paal, muur, omdat ze alsdan (Art. Gym. lib. 3. cap. 4.) mede zonder tegenstrever waren. Van zulk schaduw-paal-muur-vechten kan men meer lezen bij Plato, (Plato de leg. lib. 7.) Plutarchus, (Plutarch. Symp. l. 7. Prob. 10.) Juvenalis (Juvenal. Sat. 6. v. 247.) en anderen. In het bijzonder oefenden (Vegetius de re Militari lib. 1. cap. 11.) zich tegen een zuil of paal degenen, die zich tot de oorlog voor- bereidden: wat Vegetius nader beschrijft, als hij zegt, dat van iedere nieuwe soldaat een paal in de grond werd gezet, zo vast, dat ze niet kon wiebelen, en zes voeten hoog uitstak. Tegen deze paal, als tegen een tegen- vechter, oefende zich iedere nieuwe soldaat met een tenen vlechtwerk en strijdknots, als met een zwaard en schild voorzien: zo dat hij nu probeerde het hoofd of aangezicht te treffen, dan de zijden bedreigde, soms ook werkte, om schenkels en benen te slaan, terug- sprong, toesprong, ertegen op-sprong, en met alle geweld de paal, als een tegenwoordige tegenstrever, alle oorlogskunst in acht nemende, bestormde. Van deze handeling heeft ook Seneca zijn spreekwijze ontleend, als hij zegt; (Seneca Epift. 18.) Exerceamur ad palum &c. Laten we ons oefenen tegen de paal, enzovoort. Maar om tot de eigenlijke strijdspelers terug te keren, zij oefenden zich ook arbeidsintensief met schaduw- en spiegelvechten tegen de lucht (*); zoals uit...
(*) Dit heeft Paulus op het oog, wanneer hij zegt; te kampen, niet alsof ik de lucht sla 1 Cor. 9: 26. Virgilius noemt dit ook vires in ventum effundere, zoals Francius opmerkt (ad Naz. περὶ φιλοπίωχίας p. 112.) Lucianus T. 2. de Gymnaf. p 271. spreekt van λακλίζειν τὸν ἀέρα , met de hielen in de lucht slaan. Met een gelijke zegswijze meldt Paulus van een spreken in de lucht 1 Cor. 14: 9. ἐις αέρα λαλένιες . Zo Euripides in Hecuba; μολμὲν & c mijn woorden zijn ijdel in de lucht geworpen. Suidas zegt; ἀνέμῳ διαλέγειν , tegen de wind spreken. En Catullus Epigr. 68. in vento & rapida scribere aqua, dat is, schrijven in de wind en snelvloeiend water. Zie Erasmi Adagia: en vergelijkt Job 6: 26. zullen de redenen van de mismoedige voor wind zijn? Zie ook Lydius Agon. Sacr. cap. 15.
Pagina 104
...Homerus (*Homerus Iliad ) en zijn Scholiast Euftathius kan worden afgeleid. Hiervandaan heeft ook Mars de vuistvechter DARES getoond, als degene die bij het voorspel van de strijd met veel gezwaai de armen bewoog en de lucht sloeg, zeggende: Talis prima Dares caout altum in praelia tollit, (Virg. AEnid. lib. 5. v. 375.) Oftenditque humeros latos, alternaque jaɛtat Brachia protendens, & verberat iɛtibus auras. Wat Vondel zo vertaalt: De dapp're Dares steekt het hoofd op, heet van toorn, En, gereed om te vechten, toont zijn brede schouderbladen, Zwaait de armen om en om: de grove vuisten slaan En schermen in de lucht. Hier en boven oefenden zij zich ook wel, met veel ar- beid en zwoegen, vechtend tegen met zand gevulde manden: () zoals blijkt uit het zeggen van Chryfofto- (Chryfoft. in Ep. ad Hebr. homil. 19.) mus; ὀὐχ ὁρᾶς τὸς ἀθλήλας πῶς θυλάκες ἄμμε πληρώσανε ὅτω γυμνάζονται ; ziet gij niet, hoe de strijdspelers zich oefenen tegen met zand gevulde korven? En elders: (Chryfoft. in Ep. ad Hebr. Homil. 34.) όυχ ὁρᾶτε Τὲς λεγομένες πεντάθλος ἐπειδὰν μηδένα ἔχουσι Τὸν ἀν πῶς θύλακον ἄμμε γεμίσαντες ἐκει τὴν ἰσχὺν γυμ ἅπασαν; dat is; zien jullie niet, hoe degenen, die ze de strijdvechters van de vijfspelen, noemen, als ze misschien geen tegenstrever in het perk vinden, een korf met zand vullende, aldaar met alle kracht zich oefenen? Hieruit zien we ook, om welke reden de strijdspelers zich wel gewoon waren met enig schaduw- en spiegelgevecht zonder te-...
(*) De Grieken noemen dat ἀσκεῖν (van ἀσκός, een zak) welk woord ook Paulus gebruikt Hand. 24. 16. hierin oefen ik mij zelven enzovoort, zoals het bij buitenlandse schrijvers zeer gemeen is.
Pagina 105
...genpartij alleen te oefenen, te weten ἐπειδὰν μηδένα ἔχεσι τὸν ἀνταγωνισὴν , indien ze geen tegenstander hadden. Maar er was nog een andere reden, die Mercurialis (Mercurialis loc. cit.) bij de ge- noemde van Chrysotomus voegt, zeggende; of het is, dat de oefenaar zo delicaat, zacht, was, dat hij niet durfde te verwachten de minste verwonding, welke voorkomt bij degenen, die met allerlei wapens zich tegen elkaar gewoon zijn te oefenen. Anders echter was de gewone oefening, te kampen met enige wederpartij, en doorgaans met scherp geweer, zoals ook bij de Romeinen de GLADIATORES met het scherpe lemmet kampten, wat, naar de woorden van Dion, keizer Antonius, afkerig van onnodige bloedstorting, verboden heeft, willende, dat zij voortaan hun gevechten met stomp geweer, zoals heden doen, zegt Mercurialis, degenen die de schermkunst leren, zouden verrichten.
§ X.
Hoewel nu sommigen hun hele leven, anderen een onbepaalde tijd, en alzo menigmaal maar kortstondig zich in de oefenscholen bezighielden, zo was het echter voor degenen, die de openbare Olympische spelen wilden uitvoeren, een noodzakelijk vereiste, dat ze tien maanden geoefend hadden (wel te verstaan voor de Προαγῶνες , voorspelen, die ook nog dertig dagen duurden): aangezien zij dat met dure eden, boven de uitgesneden ballen van een varken gezworen, samen met andere dingen moesten verzekeren; zoals Pausanias (Paufan. lib. 5.) ter genoemde plaats komt aan te wijzen.