Boek - pag. 10
TWEEDE HOOFDSTUK.
Oorsprongen, eerste instellingen, herstellingen, voortzettingen, vermeerderingen en verheerlijkingen der Olympische Spelen.
§ I.
Voorts zullen we iets zeggen van de oorsprongen en eerste instellingen der OLYMPISCHE OEFFENSPELEN, en van hun herstellingen,voortzettingen, vermeerderingen, en verheerlij-kingen: Want zij zijn niet in één keer en tegelijk in al hun onderdelen volmaakt geworden. Doorgaans zijn de dingen in hun eerste opkomst ruw en gering, groeien (door hulp en handreikingen) mettertijd, aan het einde worden ze pas groot en volmaakt.
§ II.
Maar zoals de eerste beginselen en instellingen van de dingen gering en onvolkomen zijn, zo zijn ze ook zeer duister en twijfelachtig: want wie let op die kleine dingen? En daarenboven, als er al enige aanmerking en aantekening van werd gedaan, zo gaat de allesverslindende en allesverbergende tijd ermee aan de haal, zodat er niets van overblijft, dan enige ongepaste en geschonden stukken, als RUDERA (puinhopen), steen-hopen van oude paleizen. Daarom prijzen wij Strabo, als HIJ van (Strabo lib. 8. (Strabo Geographica, boek 8, hoofdstuk 3, paragraaf 33)) de verscheidene vertellingen aangaande de oorsprongen of eerste instellers van onze spelen heeft gehandeld, dit besluit eraan vastknoopt: Τὰ γὰρ Τοιᾶνια πολλαχῶς λέγεται καὶ ὁ πάνυ πιςένειαι dat is; Want dergelijke dingen worden op verschillende manieren verteld, maar niet erg geloofd.
Boek - pag. 11
§ III.
Wij zullen niet zeggen, dat sommigen de instelling toeschrijven aan de Goden, en HERCULES of HERCULESSEN: Want er zijn onder de Heidense Geletterden, welke deze allen of voor eerste Instellers, of voor (Pausanias lib. 5.) eerste Oefenaars te boek zetten; zeggende, dat JUPI- (Nat. Com. Mythol. lib. 5. cap.) TER ze zou hebben ingesteld na de verdelging van de TITANEN; en dat APOLLO MERCURIUS in Wedloop, en MARS met het Vuistgevecht alle anderen zou hebben overtroffen: Of dat JUPITER en SATURNUS eerstmaal om het gebied en heerschappij zo'n spel zouden hebben gestreden: Of ook, dat HERCULES met de onbekende JUPITER eerst het spel heeft gestreden zou. In welke vertellingen deze twee zaken onze aanmerkingen vereisen, te weten: 1. dat ze om de spelen meer aanzien en glorie bij te zetten, Goden en HERCULESSEN erbij hebben getrokken; 2. dat ze met de namen van Goden en Herculesen hebben voorgesteld enkele Koningen, Koningszonen, en dappere Ridders, welke of iets hadden gedaan ter instelling, vermeerdering, verheerlijking en oefening der strijdspelen. Zulke JOVES of Goden en HERCULESSEN hebben dan, bijvoorbeeld AETHLIUS, EUDYMION, brave Jongelingen van IDA, en uit Tirynthe of Thebe, kunnen zijn; die wij in de nu volgende lijst van de Spel-Instellers, herstellers en vermeerderaars, niet anders dan zodanige beschouwen en zullen presenteren.
§ IV.
Wij kunnen geen eerdere Insteller van deze Oefenspelen opsporen dan AETHLIUS, ̓Αέθλιος Koning van ELIS (C. Pascal. de Coron. lib. 6. cap. 5.) (gehuwd met PROTOGENIA, Dochter van DEUCALION), want van hem schijnen ze genoemd te zijn ἆθλα ATHLA, έπαθλα EPATHLA, en de Strijdspelers Αθλήται ATHLETAE. En wij vermoeden, dat hij deze heeft inge-...
Boek - pag. 12
...voerd, in de eerste plaats om de Marktdagen van die streek een naam en bekendheid te geven, die te vereren, en zeer winstgevend te maken. Want zulke spelen lokken het volk, en bij het volk, zegt het spreekwoord, is de handel. De Markt daar gehouden handelde bijzonder in dierenbont: want dat in de Elidische landstreek zeer overvloedig en tevens zeer kostbaar groeide, gelijk Pausanias op meer dan een plaats getuigt. (Pausanias lib. 5. & 6. in fine & lib. 7.) Onder de wonderen, zegt hij, van de Eleese Land-streek is de Byssus: want die groeit hier, en nergens anders in Griekenland: Qua fijnheid is hij niet minder dan die welke het Hebreeuwse Land voortbrengt, en immers minder geel. Het schijnt ook, dat de Eleërs die Byssus geweven, (Zie ook Plin. Nat. Hist. lib. 19. cap. 1.) met purper opgesierd, tot klederen en spreien toebereid en verkocht hebben, ja misschien is daarheen ook getrokken een groot deel van de Griekse Purperhandel zelfs: want het Purper was oudtijds zeer overvloedig in PELOPONNESUS, na het getuigenis van Pausanias en (Pausanias lib. 10.) Bochartus: en hoewel de Stad der Mycenen HERMIO- (Bochart. Phal. lib. 3. cap. 4.) NE wegens die handel bloeide, zo kan eerder voor of na, of voor een gedeelte ook ELIS daardoor gebloeid hebben. Andere waren van mindere of meerdere waarde, zullen er ook zonder twijfel ter verhandeling zijn gebracht en aangeboden. Deze marktdagen kunnen eerst in of bij ELIS gehouden zijn: maar toen ze vermaard werden, dat er naartoe stroomden de inwoners niet alleen van de naburige Steden, maar van over Zee, uit Oosten en Westen, schijnen ze in het naderhand zo genoemde Olympische-Veld verplaatst te zijn, als liggende zeer gerieflijk, om de verhandelde waren door de voorbijstromende ALPHEUS of opwaarts naar Arcadië en door geheel Griekenland, of neerwaarts tot in de Triphyliaanse Zee te vervoeren; en zijnde zeer bekwaam, wegens zijn ruime vlakte en mooie bosschages voor de grote spelen; want...
Boek - pag. 13
...die eisten zowel gepastheid als ruimte, gelijk ieder gemakkelijk kan begrijpen. Maar verder, dat AETHLIUS de spelen bijzonder heeft ingesteld om te dienen voor Markt-spelen, dat ik nu zo spreek, schijnt klaar uit het doen van IPHITUS (waarover hieronder), van wie Velleius duidelijk zegt: Is eos ludos, mercatumque instituit (Latijn: Hij heeft die spelen en markt ingesteld). (Vellej. Paterc. lib. 1) Echter had Hij beter gezegd: renovavit (Latijn: vernieuwd). Uiteindelijk, of die markt van AETHLIUS’ tijd alle jaren meer dan eens kwam, dan of om het jaar, gelijk vele grote Markten en zogenaamde Missen, dan of nog zeldzamer, en dat aldus de spelen jaarlijks, of bij het verloop van enige jaren, gevierd werden, weten wij niet te zeggen.
§ V.
Na AETHLIUS wordt door sommigen APIUS voor ’s spels Insteller of Vernieuwer gesteld. Echter Pausanias (Syncellus pag. 195.) laat op AETHLIUS zijn Zoon ENDYMION volgen.
§ VI.
Onder ENDYMION (van wie de Dichters fabels verdichten, onder andere dat de Maan op Hem verliefd was), AETHLIO geboren uit bovengenoemde PROTO- (Pausanias lib. 5. ab initio.) GENIA, DEUCALIONS Dochter, schijnen de Olympische Markt-spelen met zulke grote pracht en bekendheid, dat Hij erdoor bij sommigen de naam van eerste Insteller heeft weggedragen. En de pracht en de bekendheid was des te groter, omdat Hij het spel deed vereren met de wedloop van zijn drie Zonen PEON, EPEUS en AEOLUS, om de erfopvolging in het rijk: waardoor er een Koninklijke Kroon aan hing; die er ook naderhand nog eens aan schijnt gehangen te hebben, als OENOMAUS (waarover aanstonds) zijn Dochter en kroon aanbood aan degenen, die Hem met het wagenspan voorbij snellen kon, hetwelk PELOPS wordt gezegd gedaan te hebben. En...
Boek - pag. 14
...Het schijnt, dat die wedlopen om een kroon de oorzaken zijn geweest, en aanleiding hebben gegeven, dat men naderhand de overwinnaars met denkbeeldige kronen van o-lijfbladeren en dergelijke heeft begiftigd.
§ VII.
Phlegon stelt als eerste insteller van de oefenspelen een zekere ( Phlegon Trallianus (Φλέγων) AEgid. (Gilles) Strauchius §. 4. ) PISUS, zoon van PERIERIS: Maar ons dunkt, dat die na ENDYMION moet hebben geleefd; want het schijnt ons toe, dat hij degene is, van wie wordt gezegd dat hij uit NESTORS familie komt. Maar dan moest hij een spruit zijn van NESTORS eerste generatie, want anders zou hij lager geplaatst moeten worden, omdat NESTOR ook aanwezig is geweest in de Trojaanse oorlog, toen hij drie eeuwen, dat is driehonderd jaren oud was, tenzij men liever iedere eeuw op ruim dertig jaren moet rekenen, zoals velen wil-len, in welk geval hij maar oud zou zijn geweest tussen de negentig en honderd jaren. Ondertussen is het geen wonder, dat PISUS, een nakomeling uit NESTORS huis, over ELIS heeft geheerst, want NESTORS landschap PYLUS grensde eraan; en hij kon door wijsheid, en welsprekendheid, die men hem toeschrijft, hebben bewerkstelligd, dat bij een zekere gelegenheid de Elidenzen hem tot vorst of koning hebben verkozen. Dus liet deze van buiten ingekomen man het Olympische spel prachtig vieren, hetzij bij de kroning, hetzij naderhand. Strabo schrijft aan hem, zo schijnt het, de bouw en benaming van de stad PISA toe: maar het laatste is bij ons aannemelijkst: maar met betrekking tot de spelen wordt van hem niets vermeld dan dit van Pausanias: Η νιοχένιες δὲ συνωρίδας Πίσος ἐσὶν ὁ Περιερᾶς καὶ ̓Ασέριον Κομήτε dat is, Die de tweespannen ment is Pisus, zoon van Perieres, en Asterion, zoon van Cometes.
Boek - pag. 15
§ VIII.
Maar na ENDYMION stelt Syncellus, van PISUS (Syncell. loc. cit. (Syncellus, eerdergenoemde plaats)) geen gewag makend, ALEXIUS, die Pausanias ALXIO (Pausanias lib. 5. ab initio. (Pausanias, boek 5, vanaf het begin)) noemt, en zegt, dat sommigen hem houden voor een dappere krijgsman, en hijzelf, t.w. Pausanias, stelt hem als vader van OENOMAUS. Omdat hij een beroemd held is geweest, is het niet vreemd te denken, dat hij de trotse oefenspelen heeft vernieuwd, en luisterrijk heeft laten vieren; ja zo, dat hij erover bij de nakomelingen de naam van insteller heeft kunnen wegdragen.
§ IX.
Daarna stelt dan SYNCELLUS OENOMAUS, (Syncell. loc. cit. Marsham can. chron. p. 458. (Syncellus, eerdergenoemde plaats, Marsham, chronologische canon, p. 458)) zoon (zoals we uit Pausanias hebben gezegd) van ALEXIUS of ALXIO. OENOMAUS was koning van ELIS en PISA, en bracht de Olympische spelen grote vermaardheid toe, omdat hij er als prijs zijn dochter HIPPODAME, of HIPPODAMIA met de koninklijke kroon in het vooruitzicht stelde; echter onder voorwaarde, dat degene die tegen hem (want hijzelf zou de tegenstander zijn) in de wedloop der wagenspannen te kort schoot, zonder genade het leven zou verliezen. Deze weg nu sloeg OENOMAUS met zijn dochter in, omdat hem, zoals men zegt, was voorspeld, dat zijn zwager hem van kroon en leven zou beroven; en uit dien hoofde meende hij op deze wijze, of door de harde conditie de vrijers van zijn dochter af te schrikken, of die zich niet aflieten schrikken uit de wereld te helpen, en zo zwagerloos te blijven: want hij steunde op de snelheid van de paarden, die hij voor het gespan liet knopen, waarvan wordt gezegd dat ze door de wind verwekt zijn; welke fabel echter niets anders betekent, dan dat ze buitengewoon snel waren, en als de wind daarheen stoven. PELOPS echter overwon hem, hoewel men zegt door list, omkoping (Natal. Comes lib. 7. cap. 17. (Natale Conti, boek 7, hoofdstuk 17))...
Boek - pag. 16
...de voerman Myrtilus, dat hij zwakke en breekbare stellen onder zou zetten, of geen pinnen, of wassen pinnen, voor de raderen zou steken. Daardoor stortte de koning in de loop; PELOPS won, en ging met de bruid naar Frygië vluchten, hetwelk Propertius toont als (Propertius lib. 1. & 12. (Propertius, boek 1, elegie 2, vers 19-20) ) hij zegt: Nec Phrygium falfo traxit candore Maritum, Aveɛta externis Hippodamia rotis. dat is: Hippodamia, schoon geen leugen haar wangen vervalste, deed nochtans in haar liefde blijken held Pelops de Frygiër: hij voerde haar op vreemde raderen het land uit; zet de loop nu recht op Frygië aan. Zonder twijfel, omdat de overwonnen koning, geen zwager willende, hem niet alleen de beloofde prijs weigerde, maar hem ook achternazette en vervolgde.
§ X.
Ook wordt als insteller van het spel gevierd de Idaeïsche HERCULES, dat is, een koninklijke zoon van IDA afkomstig: IDA nu was een gebergte in Frygië, maar ook een op het eiland CRETA: de uitleggers willen, dat hij (Paufan. lip. 5. (Pausanias, boek 5, hoofdstuk 7, paragraaf 7)) van het KRETAANSE IDA was gekomen. Deze wordt (Alex. ab Alexdier. genial. lib. 5. cap. 8. (Alexander ab Alexandro, Geniale Dagen, boek 5, hoofdstuk 8)) door de ridder Marɛham in zijn tweede kronieklijst geheel (Marfcham can. chron. tab. 2. (Marscham, chronologische canon, tabel 2)) hoog opgeschoven: want hij plaatst hem tegenover Kanaäns verdeling onder de Israëlieten, en het vijfentachtigste jaar van KALEBS ouderdom; of tegen het zevenenveertigste na de uittocht uit Egypte, maar ons dunkt, dat in al het bovengenoemde twee misslagen zich vertonen, t.w. ten eerste, dat men het onjuiste Ida verstaat, en het Kretaanse noemt, in plaats van het Frygische in TROAS gelegen. De tweede misslag is, dat deze HERCULES...
Boek - pag. 17
...te hoog opgehemeld wordt, en aan de tijd wordt toegekend, waarin niet de Idaeïsche maar de Tyrische HERCULES moet hebben geleefd. Wij menen inderdaad, dat onder de persoon en het mom-aangezicht van deze HERCULES PELOPS schuilt; want die was de zoon van de Frygische koning TANTALUS, die ook TROAS, waarin IDA lag, zo niet overheerste, dan ten minste drukte en besnoeide, zoals blijkt, omdat hij GANYMEDES, (Orofius l. 1. c. 12. (Orosius, boek 1, hoofdstuk 12)) ’s konings TROS zoon, als roof mee voerde. De ko- (erodotus in Euterpe. (Herodotus in Euterpe, boek 2, 45) ) ningen werden eertijds JOVES (Jupiters) genoemd, en hun man- ( Arrianus. (Arrianus, Anabasis van Alexander, boek 2, 16, 8)) hafte zonen HERCULESSEN: vandaar dat men van (Cicero de Nat. Deor. lib. 3. cap. (Cicero, Over de aard van de goden, boek 3, hoofdstuk 16)) zo veel HERCULESSEN leest: want sommigen (offius de Idd. lib. 1. cap. 14. (Vossius, Over de afgoderij, boek 1, hoofdstuk 14)) tellen er twee, sommigen drie, sommigen zes, sommigen meer. Maar in het bijzonder werd TANTALUS voor de Frygische JUPITER geëerd: dus kon zijn zoon PELOPS met een bijzonder recht de naam van HERCULES voeren. Hij en zijn metgezellen worden Δάκτυλοι Dailyli bijgenaamd, waarbij de onkunde en liefde tot de fabels hem en de zijnen met de priesters van het Kretenzische IDA, die Daεtyli werden genoemd, vermengde. Over het getal van onze Idaeërs is ook verschil. Het A- ( Marm. Arund. (Arundel Marmer)) rundelse marmer stelt één, genaamd KELMIS: Clemens (Clem. Alexandr. Strom. lib. 1. (Clemens Alexandrinus, Stromateis, boek 1) ) Alexandrinus twee, KELMIS en DAMNAMENEUS: de scholiast van Apollonius drie, KELMIS, DAM- (Apoll. Argon. lib. 1. vf. 1129. (Apollonius van Rhodos, Argonautica, boek 1, vers 1129)) NAMENEUS en AKMON: Strabo, uit de verdich- (trab. lib. 10. (Strabo, Geographica, boek 10, 3, 22) ) ting van anderen, vier, SALAMINUS (deze houdt men voor KELMIS) DAMNANEUS (voor DAMNAMENEUS) HERACLEUS (dat is, HERCULES) en AKMON. Pausanias telt er vijf, HERCULES, PEO- (Paufan. lib. 5. (Pausanias, Beschrijving van Griekenland, boek 5, 7, 6)) NIUS, EPIMEDES, JAZIUS en IDA. Ande- (Marsham Can. chron. p. 256. (Marsham, Canon chronicus, p. 256) ) ren tellen er tien, zoveel als men vingers aan twee handen heeft, en beweren onzin, dat ze daarom Δάκτυλοι Daεtyli (wat ook vingers betekent) zouden zijn genoemd. Anderen tellen er honderd. Het is te denken, dat HERCULES, dat is, PELOPS, enige dapperen bij zich had, toen hij zijn avon-...
Boek - pag. 18
...avontuur in Griekenland kwam zoeken. Maar laten we ons oogmerk vervolgen. PELOPS dan, naderhand met zijn bruid, en reeds vrouw, terugkerende, heeft ELIS bemachtigd, de verrader MYRTILUS gedood, en in zee gegooid (waarvan, zo men zegt, de Myrtoïsche Zee haar naam heeft gekregen) en is voorts door verscheidene wegen zo machtig geworden, dat het gehele schiereiland, tevoren APIA en PELASGIA geheten, de naam van PELOPONNESUS, dat is Pelops Eiland, van hem heeft ontvangen. Deze nu, zo groot geworden, en zoveel bij het renspel gewonnen hebbende, heeft de oefenspelen vernieuwd, vermeerderd en grotelijks verheerlijkt, en ze aan JUPITER toegewijd, t.w. niet, naar onze dunken, aan die JUPITER, aan wie ze van oudsher waren toegewijd, maar aan zijn vader TANTALUS, de Frygische JUPITER. Om deze daad is hij door velen voor de eerste insteller van de spelen gehouden. Waar- om het geen wonder is, dat Pausanias van hem zei: (Paufanias lib. 5. (Pausanias, boek 5, 13, 1)) Ἡρῶων δὲ τῶν ἐν Ὀλυμπίᾳ Τοσούτον προτιτεμεμένος ἐςὶν ὁ Πέ λωψ ὑπὸ Ἡλεῖων ὅσον Ζεῦς Θεῶν τῶν ἄλλων. Dat is: Pelops wordt in Olympia door de Eleërs zo geëerd boven de andere helden, als Jupiter boven de andere goden. Pausanias verhaalt op de genoemde plaats van deze PELOPS nog iets wonders, maar tegelijk fabelachtig, t.w. de Grieken werd voorspeld, dat ze TROJE niet zouden kunnen overwinnen, tenzij ze PELOPS' beenderen en HERCULES' pijlen hadden: daarop werd dan het gebeente van PELOPS derwaarts gebracht: maar toen de Grieken na de verwoesting van Troje terugkeerden, verging het schip, dat dit gebeente vervoerde. Enige jaren daarna trok een Eretriëse visser DEMARMENUS het uit de diepte met zijn treknet, en, zich over de grootte verwonderend, verborg het op een bekende plaats, en gaat...
Boek - pag. 19
...erover met het Delphische orakel spreken, om te weten, van wat voor mens het kon zijn, en waartoe hij het nuttig kon bewaren. Juist kwamen er toen ook de Eleërs, om APOLLO te vragen, wat te doen tegen de verwoestende pest. Dezen nu werd geantwoord; zij moesten de beenderen van PELOPS zoeken: maar DEMARMENUS kreeg tot antwoord, dat hij het gevondene aan de Eleërs moest teruggeven. Toen dit was geschied, hield de pest op, DEMARMENUS werd door de Eleërs bijzonder geëerd, en aan hem en zijn geslacht werd de bewaring van PELOPS' beenderen aanbevolen.
§ XI.
Vellejus doet ons aan ATREUS, PELOPS' zoon, denken, (Vell. Paterc. lib. 1. (Velleius Paterculus, boek 1, 8, 3)) als hij zegt Clariffimum deinde omium ludicrum (Stellingfteet Orig. Sac. l. 1. c. 6. §. 3. (Stillingfleet, Origines Sacrae, boek 1, hoofdstuk 6, paragraaf 3)) certamem, & ad excitandam corporis animique virtatem efficaciffimum, Olympiorum inititium, habuit Auɛtorem Iphtium Elium. Is eos ludos mercatumque inftituit, ante annos, quam tu M. Vinci Confulatum inires DCCCXXIII. Hoc facrum eodem loco inftituiffe fertur ab hinc annos ferme ∞CCL. Atreus, cum Pelopi Patri funebres ludos faceret, Dat is: 'het beroemdste strijdspel van allen, en om de kracht van het lichaam en de geest te vermeerderen het allerbekwaamst, het begin van de Olympische, heeft als stichter de Eliër Iphitus. Deze heeft de spelen en de markt ingesteld achthonderd drieëntwintig jaar, voordat M. Vinicius burgemeester werd. Dit heiligdom werd ook door Atreus, naar men zegt, vanhier voor duizend tweehonderdvijftig jaar ingesteld, toen hij zijn vader Pelops lijkspelen maakte. Voor (Statius Thebaid. lib. 6. (Statius, Thebaïs, boek 6, vers 249) ) lijkspelen ter ere van PELOPS (maar niet van ATRE- (Cl. Alezand. (Clemens Alexandrinus) ) US, maar van HERCULES gevierd) worden ook door (Paraen. adGr. (Cohortatio ad Gentiles (Aansporing tot de Grieken), hoofdstuk 2, paragraaf 36, 5)) anderen de Olympische spelen aangezien. Als Vellejus erbij (C. Pafchalius de Cor. l. 6. c. 3. (Carolus Paschalius, De Coronis, boek 6, hoofdstuk 3)) doet; quo quidem in ludicro omnis generis certaminum Viɛtor extitit: dat is, in welk strijdspel Hercules in alle spelsoorten het heeft gewonnen: dan vergist hij zich, zo schijnt het...
Boek - pag. 20
...in de tijd; want ALCIDES schijnt er toen nog niet of nog te jong voor te zijn geweest, want hij was PELOPS' achterkleinzoon: tenzij we zeggen, dat Vellejus, of degene van wie hij het had geleerd, het oog houden op een matig held, die bij ATREUS' spelviering alle prijzen had weggedragen, en daarom met de titel van HERCULES werd vereerd. Maar het lijkspel van ATREUS schijnt ons de lijkspelen ter ere van de overledenen bijzonder in gebruik te hebben gebracht: daarom laat Homerus ze daarna ook vieren ter ere van PATROCLUS: en zo zijn ze voorts in gebruik gekomen.
§ XII.
Maar ook wordt koning ELEUS door sommigen voor de insteller van de spelen gehouden: en wij houden het ervoor, dat ook hij ze met toevoeging van nieuwe luister en grotere roem de lang ingestelde spelen heeft doen vieren. Pau- (Paufan. lib. 5. (Pausanias, boek 5, 1, 8)) sanias beschrijft hem als de zoon van ENDYMION uit EURYCYDA: maar omdat die ENDYMIONS dochter was, zo zegt het woord zoon zoveel als neef, ja misschien zoveel als achterneef. Maar deze kon de leeftijd van AUGEAS en de Thebaanse HERCULES geenszins bereiken; hetwelk hij immers zou moeten doen, zou hij AUGEAS' vader zijn. Derhalven denken wij, dat Pausanias ELEUS, neef of achterneef van ENDYMION, onkundig verwart met ELEUS, vader van AUGEAS, als zijnde de ene ELEUS I, de andere ELEUS II. En het kan zijn, dat ze beiden, elk op zijn tijd, wel het spel hebben vernieuwd. Pausanias zegt ook nog, dat sommigen ELEUS NEPTUNUS' zoon (dat is, onecht kind, of zeevorst's zoon) noemen, en dat de landgenoten, voorheen Epeërs geheten, na hem zich Eleërs hebben genoemd. Maar ook hierin verwart hij de personen, en wij weten niet, wie van beiden hij bedoelt, hoewel wij die verhalen het liefst op ELEUS...
Boek - pag. 21
...I. toepassen: hoewel ook die de landgenoten zijn naam (Bochartus Phaleg. l. 3. c. 4. (Bochart, Phaleg, boek 3, hoofdstuk 4)) niet zou hebben gegeven; want dat had voor hem ELISA JA- PETUS' zoon al gedaan.
§ XIII.
Na dezen stelt men AUGEAS, van wie wordt gezegd dat hij de zoon van ELEUS II is. Maar om hem, de Elidenzen, en (Paufan. cit. loc. (Pausanias, eerdergenoemde plaats (boek 5, 1, 9))) hun zaken hoger te tillen, hebben sommigen gezegd dat hij de zoon was van HELIUS, dat is, van de zon. Men zegt, dat hij een stal had van 3000 runderen, die in dertig jaar niet was schoongemaakt. EURISTHEUS gebood HERCULES die op één dag schoon te maken, en zond hem daartoe naar AUGEAS; die HERCULES het tiende deel van het vee be- (Natal. Com. lib. 7. c. 1. (Natale Conti, Mythologie, boek 7, hoofdstuk 1) ) loofde, als hij het deed, want hij hield het voor onmogelijk. Hierop deed HERCULES de stroom ALPHEUS in de stal storten, en tegelijk al het vuil wegspoelen. Hierop weigerde AUGEAS hem het bedongen loon; dus doodt HERCULES hem ofwel terstond met zijne pijlen, ofwel viel hij hem naderhand met AUGEAS' zoon PHYLEUS (die gevlucht was van DULICHIUM voor de toorn van zijn vader, omdat hij, toen hij over het verschil tussen zijn vader en HERCULES aangaande het genoemde loon uitspraak moest doen, ten voordele van de laatstgenoemde had beslist) aan, doodde hem, en zette de genoemde PHYLEUS op de troon van zijn vader.
§ XIV.
Volgt dan HERCULES, niet de Idaeïsche, van wie wij menen dat hij PELOPS zelf is, maar een latere, wiens echte naam misschien ALCIDES was, zoon van AMPHITRUO en ALCMENE, geboren te Tirinthe, vandaar Tirynthius Heros, de Tirynthische held, genoemd: maar werd door zijn vader overgebracht naar Thebe in Boeotië, vandaar de Thebaanse Hercules. Hij wordt beschouwd als de achterkleinzoon van PELOPS; want men zegt, dat zijn moeder ALCMENE was geboren uit EURYMEDA of (Diodor. Sicul. lib. 4. (Diodorus Siculus, Bibliotheca Historica, boek 4, 9, 1))...
Boek - pag. 22
...EURYDICE, PELOPS' dochter; hoewel Apollodorus ALEMENE als dochter stelt van ANAXO, dochter van ALCEUS. Marsham stelt zijn leeftijd tegenover die van Israëlsrechter SAMGAR. Dionysius Petavius stelt EURYS- (Marsham can. chr. tab. 2. (Marsham, chronologische canon, tabel 2)) THEUS, en bij gevolg ook ALCIDES, tegenover GEDEON. De buitenlandse schrijvers stellen het einde van zijn leven (Petav. Rat. temp. lib. 1. cap. 10. (Petavius, Rationarium temporum, boek 1, hoofdstuk 10)) een weinig voor de laatste ondergang van Troje. Toen hij volwassen was, verrichtte hij grote en vele daden: maar ook werden de daden van voorgaande helden en Herculeïden hem toegeschreven; zoals wederom de zijne door latere fantasten aan de voorgaande werden toegeschreven. Onder zijn daden worden deze gesteld, t.w. dat hij Thebe bevrijdde van het geweld van de Minyerse koning ARGINUS, en diens hoofdstad ORCHOMENUM verwoestte; voor welke dienst koning CREON hem zijn dochter MEGARA tot vrouw gaf: ook liet hij zich vinden onder die waaghalzen, die zich op het schip ARGO begaven, waarvan zij ARGONAUTEN werden genoemd, en zich onderwonden, om het beruchte gouden vlies van KOLCHOS te halen: en in de heentocht verloste hij HESIONE, LAOMEDONS, de Trojaanse koning, zijn dochter, van het zeemonster, waarbij hij de verloste dochter en snelle paarden verdiende; maar hij liet ze daar, om ze op de terugtocht mee te nemen; maar toen werden ze hem geweigerd; dus nam hij ILIUM in, sloeg LAOMEDON dood, zette diens zoon PRIAAM op de troon. EURYSTHEUS eiste ook onder andere van hem, dat hij AUGEAS' runderstal van al haar drek op één dag zou zuiveren, hetwelk hij naar verluidt gedaan heeft, daarna AUGEAS dodende, en PHYLEUS op de troon van zijn vader zettende, zoals we hierboven aantoonden. Na zulke daden wordt hij dan, naar men zegt, ter ere van PELOPS, zijn overgrootvader, de oefenspelen ingesteld, dat is, vernieuwd en vergroot te hebben. Maar de..
Boek - pag. 23
...schrijvers verschillen, bij welke gelegenheid die spelen zijn geschied: want sommigen willen, dat hij goedvond (Natal. Com. loc. cit. (Natale Conti, eerdergenoemde plaats (Mythologie, boek 7, hoofdstuk 1))) uit de buit van AUGEAS gehaald zulke spelen in te stellen: anderen, dat hij het heeft gedaan, om de lijk- gedachtenis te vieren van zijn overgrootvader PELOPS; hetwelk echter eerst van ATREUS is gedaan: zie boven. Maar anderen willen, dat hij ze heeft ingevoerd bij gelegenheid van zijn terugkeer met de Argonauten,en met raad van de hoofden van deze helden. Diodorus ( Diod. Sicul. lib. 4. (Diodorus Siculus, Bibliotheca Historica, boek 4, 53, 2-3)) Siculus spreekt er op de volgende manier over: Toen nu de Argonauten zich voorbereiden, om ieder weer naar zijn vaderland te keren, wordt van Hercules gezegd dat hij deze raad heeft gegeven, dat ze zich onderling met een eed zouden verbinden, om zo wanneer (zoals de dingen in de wereld menigmaal buiten verwachting aan verandering onderhevig zijn) de een de hulp van de ander nodig had, elkaar bij te springen: dat zeook de vermaardste plaats van Griekenland zouden uitkiezen ter viering van plechtige spelen, en ter samenkomst van alle Grieken, en deze aan de grootste der goden, Jupiter Olympius, toe te wijden. Toen de opperhoofden in dit hulpverbond hadden toegestemd, en Hercules de bestelling van de spelen hadden toevertrouwd, zo heeft hij boven alle andere tot de grote bijeenkomsten en plechtigheden de velden van de Eleërs bij de Alpheus geordineerd, en heeft de gehele streek aan de grote Jupiter gewijd, en van hem Olympia genoemd. Toen hij de paardenwedloop en het oefenspel had ingesteld, en de prijzen had genoemd, heeft hij gezanten uitgezonden, die de landschappen tot het bijwonen van de spelen zouden uitnodigen. Plutarchus voegt (Plutarchus in vit. Thef. (Plutarchus, Leven van Theseus, 25, 4-5)) erbij, dat ter navolging van deze Olympische spelen, kort daarop THESEUS, HERCULES' tijdgenoot, ter ere van hem de Isthmische spelen heeft ingevoerd.
§ XV.
Na de Thebaanse HERCULES heeft OXYLUS , naar het zeggen van Pausanias, de spelen gevierd, en zon- (Paufan. lib. 5. (Pausanias, Beschrijving van Griekenland, boek 5, 4, 5))...
Boek - pag. 24
...zonder twijfel met zo'n deftigheid, dat hij scheen deszelfs eerste insteller en groot-verheerlijker te zijn: te meer omdat ze nu een tijd lang onder de voet hadden gelegen; want zij, door de Pelopiden onder het bewind van de Pisanen gebracht, wilden mettertijd de Eleërs die niet vieren, ja, ook niet wettig achten. OXYLUS dan met de scharen der Etoliërs, Heracliden en Epeërs maakt ELIS vrij van het Pizaanse juk, bracht ook wederom het recht van het spel naar ELIS over, en maakte die natie wederom over de andere meester: want hij heeft de Pisanen een gedeelte van het gebied, waaronder zonder twijfel OLYMPIA ook is geweest, ontnomen. Dus werd dan gelukkig het kromme ELIS in haar hoge luister hersteld, terwijl PISA hard getuchtigd diep werd vernederd. Zie Strabo. Daarop werd hij, t.w. OXYLUS, die (Strabo lib. 8. (Strabo, Geographica, boek 8, 3, 33)) voorheen slechts op een éénogige muilezel had gereden, over ELIS door de Heracliden, voor zijn gedane (Paufan. lib. 8. (Pausanias, Beschrijving van Griekenland, boek 5, 4, 5)) dienst, tot koning gesteld, en ELAEUS, de vorige koning, uitgedreven. Het is dan te denken, dat hij bij zijn (Marsham Can. chron. ad fec. 13. (Marsham, Canon Chronicus, bij eeuw 13) ) inhuldiging de oefenspelen heeft laten vernieuwen, en op het prachtigst vieren; terwijl de Elidenzen in blijdschap uitgelaten de nieuwe koning toejuichten, en de spelen, als grote heerlijkheden en onwaardeerbare schatten, wederom onder hun macht hadden gekregen. Dit nu zou zijn geschied, volgens de berekening van Petavius, zo rond de tachtig jaar na de verwoes- (Petav. Rat. temp. lib. 1. cap. 12. (Petavius, Rationarium Temporum, boek 1, hoofdstuk 12)) ting van Troje, voorgevallen omtrent de tijd, dat JAÏR over Israël de rechtersstaf zwaaide: maar volgens de tijdregels van Marsham zo rond de regering van ELI (Marsham Can. 2. (Marsham, Canon Chronicus, tabel 2)) of SAMUEL. Want tegenover die stelt hij de laatste wederkeer van de Heracliden. Nu was de tijd dan al voortgeschoten tot enige tijd na de verdelging van Troje, en echter was er bij de Grieken nog geen vaste voet en onwrikbare regel voor hun geschiedenissen.
Boek - pag. 25
§ XVI.
Niet lang na OXYLUS zijn de spelen wederom achterwege gelaten, en dat zelfs tot de tijd van IPHITUS toe. IPHITUS dan heeft ze hersteld. Deze IPHITUS was niet NAUBULI zoon, een van de Argonauten, over wie Flaccus zingt: (Valer. Flacus Argon lib. 1. vs. 363. (Valerius Flaccus, Argonautica, boek 1, vers 363)) Hic & Naubulides tortas infurgit in undas Iphitus. Nicolaus Heinsius leest dit vers aldus: Hic & Naubolides tortas infurgit in undas Dat is: De zoon van Naubulus, Iphitus, ver van schromen Braveert hier, slaat de riem in het kronkelen van de stromen. Hoewel ik weet, dat sommigen hem daarvoor houden, maar met de grootste onachtzaamheid voor de tijd-re- kening: want hoe kan die IPHITUS, die voor de ondergang van Troje met JASON in gezelschap van de Thebaanse HERCULES naar COLCHOS trok, die IPHITUS zijn, die lang na OXYLUS de spelen heeft hersteld? Bij HERCULES' spel mag hij mede zijn geweest, en een groot bewind hebben gevoerd om welke reden sommigen hem in het begin voor derzelver insteller of mede-insteller mogen hebben geprezen (waaruit, om de waarheid te zeggen, naar onze gissing de dwaling is ontstaan). Maar van het herstel van het spel, waarvan wij in dit deel handelen, zal hij zich wel onthouden hebben, als zijnde al lang uit deze wereld overleden. Die IPHITUS dan, die wij na OXYLUS voor de insteller van het spel houden, was uit de nakomelingschap van OXYLUS en door OXYLUS van HERCULES. Pausanias op de genoemde plaats geeft (Paufanias. lib. 5. (Pausanias, Beschrijving van Griekenland, boek 5, 4, 6)) ons dit bericht van zijn naaste oorsprong: het opschrift in (Petav. ration. temp. L. 1. cap. 12. & l. 2. c. 5. (Petavius, Rationarium Temporum, boek 1, hoofdstuk 12 & boek 2, hoofdstuk 5)) Olympia getuigt: dat Iphitus Haemons zoon is geweest: vele van de Grieken hebben hem niet Haemons, maar de zoon...
Boek - pag. 26
...van Praxonides genoemd. De archieven van de Eleërs noemen zijn vader met dezelfde naam; dat is, ook IPHITUS. C. Julius Solinus zegt: de Olympische speelstrijd, (Solin. Polyhift. cap. 1. (Solinus, Polyhistor, hoofdstuk 1)) welke Hercules ter ere van zijn overgrootvader van moederszijde, Pelops, had ingesteld, in verval geraakt zijnde, heeft IPHITUS ELEUS (zo leest de grote Salmafius (Salmafius Exerc. Plin. ad Sol. p. 12. (Salmasius, Plinianae Exercitationes in Caii Julii Solini Polyhistora, p. 12)) naar Vinetus, in plaats van IPHIELUS FILIUS) vernieuwd in het jaar 408 na de verwoesting van Troje. Anderen stellen het een beetje anders, meer of minder, want Dicaearchus telt 436, Vellejus 415, Eusebius 406, Aretes 414, Timaeus 417, Eratosthenes 407, Sosibius 395. Geen wonder, dat er zo'n verschil is, want er was nog geen vaste en algemene tijdbaken, en de tussenstand tussen de verdelging van Troje en IPHITUS' spel wordt door de meesten betrokken tot de Tempus Mythicum, fabeltijd, of dat het tenminste niet volkomen zeker geweten wordt, zoals Cen- (Cenforinus de die Natal. cap. 21. (Censorinus, De Die Natali, hoofdstuk 21) ) sorinus zegt. Hoe het ook zij, Aristoteles, Plutarchus, Pausanias tonen aan dat IPHITUS een tijdgenoot is geweest (Marsham Can. chr. p. 328. (Marsham, Canon Chronicus, p. 328)) met LYCURGUS, de vermaarde wetgever van LACEDEMON, zijn verwant, als beiden uit HERCU- (Plutarchus in vita Lycurgi. (Plutarchus, Leven van Lycurgus, 1, 1)) LES' nageslacht afkomstig, en in de tiende graad van de neergaande linie aan hem verwant. Dit toont Salmasius duidelijk in de persoon van genoemde LYCURGUS op deze wijze: Hercules verwekte Hyllus, Hyllus Cleodeus, Cleodeus Aristomachus, Aristomachus Aristodemus, Aristodemus Procles (waarvan de Procliden), Procles Sofus, Sofus Europus, Europus Prytanis, Prytanis Lycurgus, hoewel anderen hem de zoon van Eunomus noemen. Men tracht ook, dat IPHI- (Plutarchus loc. cit. (Plutarchus, eerdergenoemde plaats) ) TUS en LYCURGUS tijdgenoten zijn geweest, te bewijzen daaruit, dat LYCURGUS' naam heeft gestaan op de discus of schijf, die in het Olympisch spel werd gebruikt. Waaruit men besluit, dat hij ook zelf te houden is met IPHITUS voor de vernieuwer van het oefenspel, bij welke twee sommigen nog een derde, t.w. CLE-...
Boek - pag. 27
...OSTHENES, voegen. Van LYCURGUS' medegenootschap in de instelling van het spel doet Plutarchus uit Hermippus dit verhaal: sommigen zeggen, dat Lycurgus er in het begin niet aanwezig is geweest, noch als metgezel heeft gediend in de dingen die Iphitus instelde; maar dat hij echter om enige oorzaak derwaarts is gereisd en slechts een aanschouwer is geweest. Maar dat hij een stem heeft gehoord als van een mens, die hem van achteren berispte, en zich over hem verwonderde, dat hij zijn burgers niet aanspoorde, om met anderen van deze plechtigheid deelgenoten te worden: en dat, toen Lycurgus omzag, en degene die had gesproken nergens zich vertoonde, gedacht heeft, dat het God was, en dat hij daarop naar Iphitus is gegaan, en met gezamenlijke inzet de plechtigheid luisterrijk en vaster heeft gemaakt. De tijd nu van het eerste Iphitische Olympische spel wordt gesteld volgens de genoemde berekening van Solinus rond het jaar van de Juliaanse tijdsrekening 3938, hetwelk, naar de bere- (Scaliger de emeud. temp. lib. 5. pag. 382. (Scaliger, De Emendatione Temporum, boek 5, pag. 382)) kening van Scaliger, was na de uittocht van Israël 722, na Salomons tempelbouw 240, vanaf de regering van Uzzias 36. Maar IPHITUS en LYCURGUS schijnen eerder te hebben geleefd en het spel te hebben vernieuwd, t.w. rond het jaar van de Juliaanse rekening 3827 of 3830 rond de regeringe van Israëls koning Jehu. En zo is het ook: waaruit te zien is, dat Solinus het begin van het Iphitische spel in zijn berekening niet in het oog heeft, maar de tijd, vanaf welke er is gerekend, hetwelk wel 112 jaar later was, t.w. toen CORAEBUS ELEUS o- (Strauchius §. 10. (Aegidius Strauchius,Ολυμπ Breviarium Chronologicum, paragraaf 10)) verwon: welke tijd, hoewel zo ver van het Iphitisch begin af, echter voor het begin is gerekend. Dit onderscheidt Marsham zeer verstandig, zeggende; Olympia (Marsham Can. Chron. pag. 449. (Marsham, Canon Chronicus, pag. 449)) dum epocha auplex eft, vera & vulgaris &c dat is: daar is een dubbele epocha van de Olympische spelen, een ware en gewone. Het ware begin van de Olympische spelen is dat, hetwelk Iphitus, Lycurgus en Cleosthenes hebben gesteld, zijnde het...
Boek - pag. 28
...jaar van de Attische rekeningen 699, van de Juliaanse 3830. Maar de eerste Olympiade, in het algemeen gebruik van de tijdrekenaars overgenomen, is de achtentwintigste Iphitische, die waarin Coraebus de Elidenzer in het renspel won; het jaar van de Attische rekening 807, van de Juliaanse 3938. Hiervan geeft ook Phlegon duidelijk bericht, zeggende: (Phlegon Trall. (Phlegon van Tralles, Over wonderbaarlijke dingen, paragraaf 10)) μεθὰ Πέισον καὶ Πέλοπα ἔλε δὲ Ηράκλεα Τὲς πρώτες πανήγυριν καὶ Τὸν ἀγῶνα & c. dat is: Na Pisus, Pelops en Hercules, die eerst de grote Olympische bijeenkomst en het strijdspel hadden ingesteld, toen de Peloponnesiërs dat feest een tijdlang hadden nagelaten (t.w. gedurende die tijd, welke van Iphitus af tot aan Coraebus de Eleër achtentwintig Olympiaden beloopt) en het strijdspel hadden verzuimd, is er in de Peloponnesus een beroering ontstaan e.v.Hier getuigt hij, dat van IPHITUS' eerste instellingtot op de overwinning van CORAEBUS een tussen- (Eufebius Chron. pag. 216. (Eusebius, Kronieken, blz. 216)) tijd staat van 28 Olympiaden (elk op vier jaren gerekend, want een OLYMPIADE bestond uit vier jaren) en alzo van 112 jaren is geweest, zoals wij zojuist zeiden. Callimachus echter wil, dat van IPHITUS' instelling tot op CORAEBUS maar een tussen-tijd zou staan, van 13 Olympiaden, en bijgevolg een reeks van maar 52 jaren: maar hij schijnt te missen. IPHITUS voornoemd wordt gezegd het spel te hebben vernieuwd op raad en order van het Delphische orakel. De zaak zou zich naar het verhaal van Pausanias als volgt hebben toegedragen. (Paufanias lib. 5. (Pausanias, Beschrijving van Griekenland, boek 5, 4, 5)) Toen de spelen een lange tijd (t.w. sinds OXYLUS' aflijvigheid) achterwege waren gelaten, werd Griekenland door tweespalt en pestilentie bijna verwoest: men stuurt dan naar Delphi, om Apollo om raad te vragen, wat te doen in zo'n dringende nood? Daar wordt geantwoord, dat het nuttig zou zijn, als de Olympische spelen door IPHITUS en de Elidenzen hersteld zouden worden. Daarop heeft dan IPHITUS de spelen ingesteld, de grote markt doen houden, en ter oorzake van de spelen een wapenstilstand...
Boek - pag. 29
...van wapenen door Griekenland laten uitroepen. IPHITUS raadde ook, dat men aan HERCULES zou offeren, die de Elidenzen voorheen voor hun vijand hielden. Na dezen op de zesde speeltijd zou IPHITUS APOLLO hebben gevraagd, of men de overwinnaars (Phlegon Trall. in Fragm. (Phlegon van Tralles, in de Fragmenten) zou kronen? En, na antwoord te hebben gekregen, op de zevende speeltijd DAICLES met wilde olijf hebben gekroond; daar het voorheen, zoals op zijn plaats gezegd zal worden, anders gesteld was. De spelen nu, welke IPHITUS bij de vermelde gelegenheid herstelde, schijnen alleen uit loopspelen, die ook van de eerste oorsprong de oudste en gewoonste waren, te hebben bestaan. Hiervandaan zegt Aristodemus bij Syncellus: certamen (Syncellus pag 196. (Georgius Syncellus, Ecloga Chronographica, blz. 196)) In ftadio tantum fuit &c. dat is; het strijdspel was alleen (P. Faber Agonift. lib. 2. cap. 23. (Petrus Faber, Agonisticon, boek 2, hoofdstuk 23)) een wedloop e.z.v. IPHITUS schijnt de renspelen vierjarig, dat is, na ieder vierde jaar terugkerend, te hebben gemaakt; hoewel wij niet denken, dat dat voor IPHITUS' tijd plaats had gevonden. Dat ze, na IPHITUS' tijd ten minste, vierjarig zijn geweest, schijnt te blijken uit de tussenstand tussen IPHITUS en CORAEBUS: want, zoals gezegd is, die was van 28 Olympische spelen: die voorts vier- jarig moesten zijn, omdat ze moesten uitkomen op het getal van 112 jaren, wat ze anders niet hadden kunnen doen. Maar men zou hiertegen kunnen inbrengen, dat men die 112 jaren juist tot 28 Olympische spelen bij wijze van verbeelding heeft willen rekenen, ofschoon in dezelve de genoemde spelen geenszins vierjarig waren.